11.3.08

Het neoconservatisme van Jacques de Kadt

In het laatste nummer van Opinio heb ik een interview gepubliceerd met de Amsterdamse historicus Ronald Havenaar, kenner van het werk van Jacques de Kadt.
Ronald Havenaar is bijzonder hoogleraar Transatlantische betrekkingen en docent Nieuwste Geschiedenis aan de universiteit van Amsterdam. Hij promoveerde in 1990 op een intellectuele biografie van Jacques de Kadt (De tocht naar het onbekende). Daarna publiceerde hij: Van Koude Oorlog naar nieuwe chaos (1993) en Muizenhol: Nederland volgens Willem Frederik Hermans (2003). Zijn inaugurele oratie behandelt Twee soorten conservatisme (2006).

Jacques de Kadt is in 1988 overleden, Uw intellectuele biografie van hem verscheen in 1990. Hebt u hem nog persoonlijk gekend?
Ik heb Jacques de Kadt één keer ontmoet, toen hij nog op zichzelf in Heemstede woonde, een jaar nadat zijn vrouw Esther Stern was overleden. Maar tijdens dat gesprek reproduceerde hij eigenlijk alleen maar citaten uit zijn eigen werk. Hij begon aan de dementie te lijden die hem kort daarna in een verzorgingstehuis Narmada in Santpoort bracht. Ik heb wel veel contact gehad met drie vrienden van De Kadt: Josine Meyer, die hem al kende vanaf zijn tijd bij de Bond van Kommunistische Strijd- en Propagandaclubs, in de jaren twintig, en een mooi essay aan hem heeft gewijd in haar bundel Oude vrienden en een veranderende wereld; Floris Cohen, de wetenschapshistoricus en broer van de burgemeester en die De Kadt zeer bewonderde; en Geert Van Oorschot, De Kadts uitgever.
Mijn belangstelling voor De Kadt is gewekt toen ik in Amsterdam politicologie studeerde. Daar domineerde het links radicalisme, en daar had ik al snel genoeg van. De terreur in de collegezalen deed mij aan de methodes van de SA denken, eerlijk gezegd. Ik heb De Kadt ontdekt toen ik midden jaren zeventig bij De Slegte grote bakken zag staan met zijn boeken. Het eerste deel van zijn mémoires, Uit mijn communistentijd, deed 10 cent, zijn laatste werk, Politiek der gematigden, ging voor 5 cent. De Kadt was in die tijd al door de PvdA uitgekotst en men kon zijn boeken aan de straatstenen niet kwijt. Maar ik vond bij hem terug wat ik over het nieuw-linkse denken dacht. In de jaren tachtig heb ik hem gekozen als onderwerp van mijn dissertatie.

Je zou verwachten dat iemand als Karel van het Reve een essay over De Kadt zou hebben geschreven, maar ik heb niets kunnen vinden.
Ja, dat klopt en het is inderdaad vreemd. Want Karel van het Reve was zeker een geestverwant. Evenals De Kadt was hij een anti-communist met een communistisch verleden en hij deelde eenzelfde gevoel voor humor. Nadat mijn proefschrift uit was gekomen zat ik met Van het Reve en Igor Cornelisse in een radioprogramma van Max Pam, en Van het Reve benadrukte toen wel, gek genoeg, dat hij De Kadt zeer interessant vond maar zijn toon wat té. Dat zei iedereen. Ik voelde mij juist aangetrokken tot die Multatuliaanse toon van De Kadt, dat eigenzinnige, geestige en tegendraadse. Dat leidde er wel toe dat de politiek hem niet serieus nam, ook de PvdA niet, zeker niet vanaf de jaren waarin Nieuw Links zijn invloed liet gelden. Maar anders dan Floris Cohen en Geert van Oorschot is hij geen lid geworden van DS’70. Dat vond hij politieke amateurs.

De Kadt bepleitte een nieuw ‘cultuursocialisme’. Wat bedoelde hij daarmee?
De Kadt schreef veel over dit onderwerp in de jaren dertig, veelal in tamelijk vage termen, maar waar het op neer kwam was de gedachte dat culturele ontplooiing het doel van een samenleving is en dat zoveel mogelijk mensen daaraan deel moesten kunnen nemen. Alle arbeiders moesten intellectuelen worden, dat was het ideaal. Een samenleving van beschaafde en gematigde mensen die geïnteresseerd waren in zaken van hoog kwalitatief niveau – dat was het doel.
De Kadt poneerde dit ideaal als antwoord op het fascisme. Hij begreep als een van de weinigen dat het fascisme niet alleen maar iets nihilistisch was, maar ook idealistisch. Het bekritiseerde het materialisme van zowel liberalisme als socialisme, de bewegingen van de ‘maagmens’, zoals De Kadt dat noemde. Hij typeerde het fascisme als ‘het tot haat verwrongen gelaat van de behoeften van deze tijd’. Die behoefte aan idealen was legitiem, maar werd binnen het fascisme uitgewerkt tot theorieën over natie en ras. De afkeer en het ressentiment die eraan ten grondslag lagen, moesten in goede banen worden geleid door het ideaal een nadere richting en inhoud te geven, die van het cultuursocialisme.
Bij dat ideaal kende De Kadt ook een belangrijke rol toe aan de elite. Die diende als een soort culturele voorhoede het kwaliteitsbesef te stimuleren. Je moet daarbij denken aan wat nu in het onderwijs gebeurt: de hernieuwde nadruk op kwaliteit, op goed lezen, rekenen en schrijven. De Kadt bedoelde ook het belang van bestuurlijke kwaliteit. Maar kom daar nu maar eens om. Bij dit kabinet-Balkenende gaat toch werkelijk alles mis: van de schoolboeken tot de prachtwijken.

Wat is de relatie tussen deze vorm van socialisme en de oude rode droom?
De oude, socialistische rode droom streefde naar de beteugeling van het kapitalisme, naar de beheersing van de gehele samenleving en naar totale gelijkheid als voorwaarde voor zelfbeschikking en volledige vrijheid. Dat vereiste een overheid die de samenleving kon sturen en tot in detail kon reguleren. Die hoge verwachtingen van de politiek heeft De Kadt voor de oorlog misschien ook nog wel gehad, maar het moderne aan hem was dat hij nadien is gaan inzien dat de mogelijkheden van de politiek beperkt zijn. Zij kan wel voorwaarden scheppen, maar niets opleggen. Daarom stond hij ook kritisch tegenover de PvdA in de jaren zeventig. Onderwijsminister Van Kemenade kwam bijvoorbeeld met een politiek die er uiteindelijk op gericht was burgers op te voeden tot solidariteit en andere socialistische waarden.
Hoe was De Kadts relatie met Den Uyl?
Nogal ambivalent. Den Uyl heeft De Kadt overigens wel geprezen, in een interview met Socialisme & Democratie, maar dat verscheen in mei 1988, kort na De Kadts overlijden en dat zal de woordkeuze van Den Uyl op z’n minst voor een deel hebben bepaald. Den Uyl bewonderde De Kadt wel oprecht vanwege diens aandacht voor de band tussen cultuur en politiek.
Maar De Kadt had, anders dan Den Uyl, in de jaren vijftig zijn geloof in grootse overheidsplannen al verloren. Hij verweet Den Uyl ‘planisme’, zoals hij het noemde, of ook wel ‘planetistisch dirigisme’. Daarmee bedoelde De Kadt een politiek die de maatschappij op de schop wilde nemen via het onderwijs, nivellering en de spreiding van macht door bijvoorbeeld de instelling van ondernemingsraden. En eveneens anders dan Den Uyl, had De Kadt er een scherp oog voor dat het socialisme niet gebaseerd kon zijn op het negatief ideaal van solidariteit als een vorm van jaloezie en ressentiment. De onderkant moet zich optrekken aan de bovenkant, en niet de bovenkant naar beneden trekken. Maar dat laatste is natuurlijk precies wat er is gebeurd, zeker in het onderwijs.
De Kadt stond veel dichter bij buitenlandse denkers als Raymond Aron en Daniel Bell. Zij geloofden ook al lang niet meer in maatschappelijke blauwdrukken, verkondigden het einde van de ideologieën en bepleitten een pragmatisch reformisme. Net als Aron was De Kadt als man van de Koude Oorlog een geharnast anti-communist. Aron en De Kadt deelden bovendien een grote belangstelling voor het belang van de morele veerkracht van een cultuur. Aron heeft de geest van 1968 het opium van de intellectuelen genoemd – zoals De Kadt het had over ‘de rebellie der pubers’ die alleen maar zou uitmonden in een ‘alles kan en mag’-mentaliteit. De Kadt bepleitte zelfbeheersing en gematigdheid. Aron schreef ook een boek over het decadente Europa, waarin hij er al de vinger bij legde dat er in Europa te weinig kinderen werden geboren en dat Europa niet meer bereid was zichzelf te verdedigen.

Die verdediging van het Westen werd De Kadts grote thema na de Tweede Wereldoorlog. Wat bedoelde hij met het Westen?
Dat was bij De Kadt geen geografische aanduiding, maar een typering van de open samenlevingen onder leiding van de Verenigde Staten, waar het kritische denken en de vooruitgang domineerde. De Kadt was absoluut overtuigd van de superioriteit van de westerse beschaving, zozeer zelfs dat hij sprak van de noodzaak van een mondiaal imperialisme, dat wil zeggen: het verbreiden en opleggen van onze orde met militaire middelen. Hij was eveneens een voorstander van preventieve oorlogen. Hij noemde dat de methode-Israël, in een boek dat hij kort schreef na de grote militaire overwinning van Israël tijdens de zesdaagse oorlog van 1967. Als je een vijand hebt, dan ga je erop af, en ga je niet zitten afwachten.
De Amerikaanse inval in Irak zou De Kadt dus hebben begrepen en goedgekeurd, al zou hij daarna stevig gescholden hebben op de stuntelige uitvoering van de bezetting.

De Kadt heeft nog wel meer heel erge dingen gezegd: hij vergeleek het fascisme met de islam, net als Churchill dat deed, en introduceerde de term ‘islamofascisme’.
Die uitspraken pasten in zijn ideeën over een superieure westerse beschaving. De islam had zijns inziens nog een lange weg te gaan om die superioriteit deelachtig te worden. Zo zat dat volgens De Kadt. Nee, hij was geen cultuurrelativist.

De Kadt was een neoconservatief, zo moet onze gefluisterde conclusie eigenlijk luiden.
De Kadt was een neoconservatief, ja. Hij was een man met een links verleden die zich ontwikkelde tot een communistenvreter. Hij bestreed de geest van 1968, en was kritisch over de uitwassen van de verzorgingsstaat, die zowel sociaal-economisch als moreel zeer ongewenste gevolgen had, hoe onbedoeld die ook waren, en die ook allerlei organisaties in het leven riep die vooral hun eigen belangen behartigen. En hij geloofde in de westerse superioriteit en de noodzaak onze orde te verspreiden, desnoods preventief. En hij steunde Israël onvoorwaardelijk.
Dat zijn inderdaad de thema’s waardoor een bepaalde groep binnen het Amerikaanse conservatisme, de neoconservatieven, zich hebben onderscheiden. Maar dat droeg ook weer bij aan De Kadts isolement, dat niet alleen werd veroorzaakt door zijn scherpe toon die mensen zo onaangenaam vonden. Wat hij inhoudelijk voorstond, die neoconservatieve agenda, is in geheel West-Europa nooit van de grond gekomen.

In de oude Letter&Geest heeft Paul Frentrop eens geschreven dat de PvdA net zoveel moeite heeft met De Kadt als de rooms-katholieke kerk met Galileo Galileï.
Ik begrijp wel wat hij bedoelt. Zoals Galileï het kosmologische fundament onder de middeleeuwse levensbeschouwing vandaan haalde, zo trok De Kadt het fundament onder het socialisme vandaan, het gelijkheidsideaal. De Kadts cultuursocialisme had dus wel raakvlakken met de rode droom, maar ondermijnde dit ideaal ook door een van de fundamenten ervan weg te vegen.

Is De Kadt nog actueel, zou de PvdA weer iets met hem kunnen?
Met Abraham Kuyper is De Kadt in Nederland de enige politieke denker van betekenis geweest. Een hernieuwde oriëntatie voltrekt zich nu al hier en daar binnen de PvdA, waarschijnlijk zonder dat men het zelf weet. Maar dat rapport van Dijsselbloem over de onderwijsvernieuwingen bepleit een ommezwaai naar kwaliteit en daarmee een einde aan lange decennia waarin de bovenkant alleen maar omlaag getrokken is. En iemand als Lodewijk Asscher is natuurlijk ook zeer verfrissend. Hij is een kwalitatief goede bestuurder en zijn kritiek op allerlei organisaties binnen de verzorgingstaat doet erg aan De Kadt denken.


De Kadt
Jacques de Kadt (1897-1988) groeide op in een liberaal-joodse omgeving. Hij was communist, tot 1935, en sloot zich aan bij de SDAP. In 1939 verscheen zijn hoofdwerk, Het fascisme en de nieuwe vrijheid. In mei 1940 vluchtte De Kadt naar Indië. Hij overleefde de internering tijdens de Japanse bezetting en keerde in 1946 naar Nederland terug. In 1948 werd De Kadt lid van de Tweede Kamer voor de PvdA, waar hij optrad als buitenlandspecialist en fervent anti-communist. In de tweede helft van de jaren zestig keerde hij zich tegen Nieuw Links, dat de PvdA steeds meer in zijn greep kreeg. In 1970 bedankte hij voor het lidmaatschap van de PvdA. In De politiek der gematigden (1972) viel hij de jeugdrevolte van de jaren zestig aan en waarschuwde hij tegen de ontspanningspolitiek tegenover het communisme. Een bloemlezing uit het werk van De Kadt verscheen in 1991 onder de titel De deftigheid in het gedrang.

1 comment:

Anonymous said...

Met de détente was niets mis.
Het communisme is aan zichzelf bezweken, en er moet nog altijd iemand opstaan die mij uitlegt hoe in vredesnaam Ronald Reagan en Paus JP II wezenlijk hebben bijgedragen tot de ineenstorting van het communisme. De containment-politiek was juist zeer verstandig.

Reagan en z'n vriendjes hebben de meest walgelijke regimes en terreurbewegingen actief, willens en wetens gesteund: Irak, de Mujahedin, Saoedi-Arabië, de Rode Khmer, Pinochet etc.

Ik zou meneer de Kadt niet zo snel als late bekeerling bij het neo-convervatisme rekenen. Opvallend veel neo-cons zijn ex-communisten: Nooit wezenlijk veranderd, alleen van kleur. Ze hebben een totalitair en statisch wereldbeeld en gaan voortdurend over lijken. De Kadt was GEEN neocon. Hij zou zich omdraaien in zijn graf als hij dat zou horen.