30.12.08

Deugden

Ondanks – of beter: dankzij – de kredietcrisis heeft een gevoel van opluchting zich opzichtig meester gemaakt van onze politieke kaste en alle geledingen die daar omheen cirkelen. Die opluchting is ingegeven door de gedachte dat de kredietcrisis tot een geheel nieuwe discussie leidt en dat dit gunstig is voor links. De vorige discussie, dat was het langdurige en harde debat over immigratie en integratie dat de ‘ondraaglijke leegte’ van links heeft blootgelegd. Het nieuwe debat daarentegen gaat over het ‘falen’ van de markt, over de zegeningen van overheidsingrijpen en sterker staatstoezicht en toont (eindelijk weer eens) het gelijk van links aan.

In de nieuwe wereld die wij eind 2008 zijn binnengetreden maken Wilders en Verdonk plaats voor Bos en Halsema, en Cliteur en Bolkestein voor Schnabel en Pels. We gaan weer sparen in plaats van beleggen, verruilen de Hummer voor een Prius, de gloeilamp voor een spaarlamp, liberalisme voor socialisme, ABN voor Triodos, managers voor ambtenaren. We kopen geen nieuwe schoenen maar laten onze oude verzolen, smijten niet met geld in een warenhuis maar surfen over marktplaats.nl, gooien kapotte spullen niet zomaar weg maar laten die nog een keer repareren. Kortom, in de nieuwe wereld is voor de ‘rechtse heb- en spilzucht’ geen plaats meer, gaan we weer eerlijk delen en verdelen en nivelleren en ondernemers, beleggers en bankiers streng controleren. En dat lastige electoraat zal nu toch wel inzien dat het zich de luxe van het ongenoegen over de politiek niet langer kan permitteren.

Dit althans is de boodschap die we dagelijks zien, horen en lezen, op tv, radio en in kranten en weekbladen. Klopt die boodschap ook?...

Lees mijn antwoord in mijn column in de nieuwe Elsevier. Abonneren kan hier.

22.12.08

Het Gelijk van Links?

Vanmiddag ging ik op Radio 1 (Villa VPRO) in debat met Dick Pels (Waterlandstichting) en Femke Halsema (GroenLinks) over het vermeende 'Gelijk van Links' naar aanleiding van de kredietcrisis. De uitzending is hier nogmaals te beluisteren.

21.12.08

Karel en Ehsan

Een van de meest verheffende gebeurtenissen van dit jaar is ongetwijfeld de verschijning van de eerste twee delen van het Verzameld Werk van de geleerde en essayist Karel van het Reve (1921 – 1999). Van het Reve was, zoals bekend, hoogleraar in Leiden, maar hij schreef niet alleen een Geschiedenis van de Russische literatuur, maar ook tal van polemische artikelen over uiteenlopende zaken als het geloof in Freud en in Darwin. Belangrijker nog dan die onderwerpkeuze is de stijl waarin hij zijn stukken schreef. Van het Reve geldt terecht als een wonder van leesbaarheid. Hij schreef zo helder en eenvoudig dat iedereen warempel kon begrijpen wat hij bedoelde, en dat maakte hem voor vakgenoten vaak wat verdacht.

De kranten hebben het afgelopen weekeinde veel aandacht aan de publicatie van die eerste twee delen besteed. De zaterdagbijlage Letter & Geest van Trouw (geredigeerd door Elma Drayer, die ook bij de uitgave van Van het Reve’s Verzameld Werk betrokken is) deed dat onder andere door de herdruk van het betoog ‘Achterlijke artikelen’ dat Van het Reve in maart 1989 in het weekblad Elsevier publiceerde. Daarin fileert Van het Reve op virtuoze wijze, aldus Elma Drayer, ‘de angsthazige reacties in Nederland op de fatwa die ayatollah Khomeini in februari 1989 had uitgesproken over de schrijver Salman Rushdie. Geen goed woord heeft hij over voor het “begrip” dat de westerse wereld toen al toonde voor de lange tenen van moslimgelovigen […] Wat Karel van het Reve’s bijdrage zou zijn geweest aan het hedendaagse “volkomen dolgedraaide” integratiedebat zullen wij nimmer weten. Maar wie dit betoog leest, hoeft daar niet héél lang naar te raden.’

Bijna twintig jaar later hebben wij ondertussen niet te maken met een serieuze roman (Rushdie’s De duivelsverzen) maar na Ayaan’s Submission met twee filmpjes: die van Geert Wilders (Fitna) en van Ehsan Jami (Interview with Muhammed). Wilders benut het kerstreces om zijn film op een tournee te promoten, rondom Ehsan Jami is het inmiddels al weer stil geworden. Jami (1985) werd nationaal bekend omdat hij in Nederland een comité voor ex-moslims oprichtte. Dat leidde tot conflicten met zijn partij, de PvdA, waarvoor hij in de gemeenteraad van Voorschoten zat.

In zijn kritiek op de islam koos Jami aanvankelijk, aan de hand genomen door Wilders, voor de overtreffende trap. Mohammed was eerst een ‘crimineel’ en een ‘verschrikkelijke man’, later vergeleek hij hem met Hitler. In de film die Jami vorige week in Nieuwspoort heeft laten zien, is de toon geheel anders. Er valt heel veel negatiefs over die film te zeggen. Artistiek gezien is de film volledig mislukt. Wat al die ‘internationale kunstenaars’ die volgens Jami bij de totstandkoming van het Interview betrokken zijn geweest, de afgelopen maanden hebben zitten doen, blijft onduidelijk. De humor is onbegrijpelijk. En Jami zelf is zo vaak in beeld dat de vermoedens over zijn narcisme er niet minder van worden.

Vandaar dat de reacties tamelijk vernietigend waren. Moslimorganisaties spraken van een ‘krachteloos niemendalletje’. Anderen vergeleken de film met een protestantse catechisatie voor twaalfjarigen, ‘dat intellectuele niveau ongeveer’.

Maar kritiek op de ‘artistieke’ kwaliteit van films als Submission, Fitna en Interview is vaak een andere manier om te zeggen dat de makers ons land in gevaar brengen, niet degenen die er zo boos door worden dat ze om zich heen gaan slaan. En bovendien zit er één belangrijk element in Jami’s film: zijn poging om de oorspronkelijke boodschap van de Koran te verklaren vanuit de historische context waarin Mohammed optrad en waarin de Koran is ontstaan. Met die historische relativering zijn ook alle veranderingen in de christelijke traditie begonnen, om precies te zijn met onze landgenoot Eramus die 500 jaar geleden ontdekte dat je de oorspronkelijke tekst van de Bijbel volgens de historisch-kritische methode moet lezen. Als die hermeneutiek binnen de islam ingang vindt, geraken we een eind op de goede weg.

Wie die film van Jami zo nog eens bekijkt, en deze Kerstvakantie niet alleen benut om de prachtige Erasmustentoonstelling in het Rotterdamse museum Boijmans van Beuningen te bezoeken maar ook de eerste twee delen Karel van het Reve te gaan lezen, richt zich dus op activiteiten die onderling geheel logisch samenhangen en het jaar waardig afsluiten.

*) Deze column verscheen eerder in Binnenlands Bestuur.

Het Gelijk van Links?

Maandagmiddag (22 december) ben ik te gast bij het VPRO-programma 'Villa VPRO' op radio 1 om met Dick Pels en Femke Halsema te debatteren over Het Gelijk van Links, naar aanleiding van de kredietcrisis.

Beluister de uitzending live op Radio 1 vanaf 15:30 uur.

19.12.08

Kerstcolumn

Ah, het einde van het jaar! De tijd van korte, donkere dagen en lange avonden, van kou en haardvuur, misschien wel van vorst en sneeuw, van boeken en wijn, van familiebezoek, oude tradities en andere feesten, en, als het even lijden kan, van wat vrije dagen.

Zelf ga ik dezer dagen de fantastische, naar men mij heeft verzekerd, tentoonstelling over Erasmus in museum Boijmans Van Beuningen te Rotterdam bezoeken.

En ook, zoals elke winter, het volledige oeuvre van J.B. Schuil herlezen. Schuil (1875-1960) is de auteur van nooit verbeterde jongensboeken met titels als De AFC’ers, De Katjangs, Rob en de stroper van Tjot- Idi en, mijn favoriet, Hoe de Katjangs op de kostschool van Buikie kwamen: ridderlijke boeken over voetballende jongens, eerlijk bedreven kattenkwaad, slechte rapporten, dreigende verboden door strenge vaders, ontsnappingen met lakens uit slaapkamers en overwinningen in de laatste minuten. Ik wantrouw, eerlijk gezegd, iedere man, en zeker iedere vader, die Schuil niet eens per jaar herleest. ...

Lees de rest van mijn column in het speciale Kerstnummer van Elsevier. Abonneren kan hier.

16.12.08

Winterschool 2009

De volgende inleiding in het conservatisme voor studenten in het kader van het studentprogramma van de Edmund Burke Stichting is de eendaagse Winterschool die op 23 Januari 2009 zal plaatshebben, met docenten als Diederik Boomsma en Andreas Kinneging. Ik zal ook spreken op de Winterschool.

Thema van de Winterschool is: Conservatisme & de Westerse Beschaving. De bijeenkomst is bedoeld voor enthousiaste studenten, promovendi en recent afgestudeerden met affiniteit voor het conservatisme. Voorkennis is niet vereist. De Winterschool is vooral geschikt voor wie nooit eerder een programma in het kader van het EBS-studentprogramma heeft gevolgd. Aanmelden kan door het sturen, voor 31 december a.s., van een c.v. en een motivering naar: info@burkestichting.nl

11.12.08

Gematigden

In een week waarin Ehsan Jami met zijn film over Mohammed in de publiciteit kwam en Geert Wilders aankondigde dat hij met Fitna op een internationale tournee gaat, komt ook een grote groep Marokkaanse Nederlanders bijeen, zaterdag in Utrecht. Zij willen als ‘nieuwe generatie’ en geïnspireerd door hun islamitische geloof een bijdrage leveren aan een toekomstvisie voor Nederland in 2023. Ze willen daarmee een einde maken aan de ‘negatieve spiraal van angst, wantrouwen en de waan van de dag’.

Spannend dus...

Lees de rest van mijn column in de nieuwe Elsevier. Abonneren kan hier.

4.12.08

Restauratie

De Volkskrant, misschien wel de beste krant van Nederland, heeft sinds drie jaar de gewoonte iemand tot ‘de meest invloedrijke Nederlander’ uit te roepen. Evenals vorig jaar is dat dit jaar Alexander Rinnooy Kan, de 59-jarige voorzitter van de Sociaal-Economische Raad. Rinnooy Kan is dus niet de machtigste of de belangrijkste of de voorbeeldigste Nederlander, maar de invloedrijkste: hij is een spin in het grote netwerk van besturen, raden en commissies dat de ‘schaduwmacht’ van Nederland vormt, en voert dus de bestuurlijke elite aan. Hij zit overal aan tafel, praat overal mee, geeft raad en advies, stuurt en bestuurt, is koning van de polder.

Ik denk dat de heer Rinnooy Kan een aimabel persoon is, rustig, weloverwogen, misschien zelfs wel doordrongen van het feit dat het van belang is om je bescheiden te presenteren.

Maar tegelijkertijd zou je ook willen weten hoe zo’n man, die zoveel invloed heeft, en de vertegenwoordiger bij uitstek is van een kleine elite die nadrukkelijk een stempel op de samenleving zet – hoe zo’n man in elkaar zit, wat zijn opvattingen zijn....

Lees de rest in mijn column in de nieuwe Elsevier.

26.11.08

De krant van morgen*

Een kwaliteitspers is van groot belang. Maar die moet wel echt pluriform zijn, en niet in dienst staan van een links-liberaal paternalisme.

Democratie veronderstelt, in theorie althans, mondige en kritische burgers – mensen die weten wat er speelt, zich daar een grondig oordeel over vormen en op grond daarvan (politieke) keuzes maken. Vandaar dat de media van vitaal belang zijn in een moderne samenleving: kranten, radio, tv en internet leveren immers de feiten en de opinies die burgers helpen bij hun meningsvorming. En vandaar ook het belang van een brede pers: niet alleen de opinie van een kleine groep moet publiek worden, ook die van andere groepen, van links tot rechts, moet een stem krijgen in het domein van de politieke meningsvorming.

Het is nog maar de vraag of de media, en in het bijzonder de kranten, in Nederland aan de eisen voldoen die aan haar moeten worden gesteld. Recente ontwikkelingen vormen een regelrechte bedreiging voor het voortbestaan van serieuze kwaliteitskranten, betogen althans de journalisten Warna Oosterbaan (werkzaam voor NRC Handelsblad) en Hans Wansink (politiek columnist van de Volkskrant) in een boekje dat zich laat lezen als een met ingehouden passie geschreven pamflet van twee heren die terecht trots zijn op het ambacht dat zij beoefenen en een lans breken voor de ‘professionele kwaliteitsjournalistiek’.

Fusies, teruglopende oplagen en advertentie-inkomsten, bezuinigingen en ontslagen zijn bij vrijwel alle landelijke kranten aan de orde van de dag. Dat het ze slecht gaat, heeft alles te maken met het gegeven dat zij al lang niet meer de belangrijkste leverancier van het nieuws zijn, noch het exclusieve forum voor debat en meningsvorming. Er zijn gratis kranten bijgekomen, het internet biedt talloze nieuwssites en platforms voor eindeloze discussies over van alles en nog wat, en er zijn digitale televisiekanalen bijgekomen. De krant is geen soevereine vorst meer die bepaalt wat haar lezers behoren te weten. De klant is koning geworden, en de lezers zijn kritische en assertieve consumenten geworden, zonder enige vooraf bepaalde loyaliteit.

Waarom is dit alles erg en zorgwekkend? Volgens Oosterbaan en Wansink omdat alle fusies tot een ‘minder pluriforme pers’ leiden, en omdat de druk van de markt een ‘onomkeerbare vervlakking van de journalistiek’ tot gevolg heeft. De ‘basisfuncties’ van de media komen daarmee direct in geding.
De analyse van Oosterbaan en Wansink mondt dan ook uit in een warm pleidooi voor de ‘handhaving van de klassieke functies van de journalistiek’. Zij doen daartoe zeven aanbevelingen. Kranten moeten hun journalistieke zelfvertrouwen herwinnen maar zich tegelijkertijd niet in een ivoren toren opsluiten: ze moeten een gedragscode opstellen en die door onafhankelijke ombudsmannen laten toetsen. Kranten moeten weer compacter worden en een duidelijke hiërarchische ordening in hun presentatie aanbrengen. Ze moeten tegelijkertijd vooral ook leesbaarder en toegankelijker worden en meer aan uitleg en analyse doen. Kranten moeten eigendom zijn van uitgevers die begrijpen dat een krant niet alleen een commercieel product is maar ook een cultuurdrager. Een concern als PCM (uitgever van de Volkskrant, NRC Handelsblad en Trouw) is een ‘jammerlijke mislukking’. En kranten moeten, tot slot, investeren in de kwaliteit en omvang van hun redacties. Dat moeten centers of excellence worden.

Na lezing van dit sympathieke boekje is een plechtig ja en amen op zijn plaats. Kranten spelen als cultuurdragers een onmisbare rol in een parlementaire democratie en aan de kwaliteit van kranten, en weekbladen natuurlijk, kunnen alleen maar de hoogste kwaliteitseisen worden gesteld.

Toch valt er ook wel wat te zeuren.
Uit dit boekje rijst het beeld op van een krantengeschiedenis die eigenlijk betrekkelijk eenvoudig is verlopen. Eerst waren er de kranten en omroepen die niet vrij en zelfstandig waren omdat ze onderdeel uitmaakten van een zuil. Na die ontzuiling is het een jaar of twintig, dertig goed gegaan. Redacties waren soeverein en de pers was pluriform. Toen, zo eind jaren negentig, ging het echter weer fout, door de komst van internet, de bloggers, Metro en Spits. De ontworteling die de politiek raakte, kreeg ook de journalistiek in haar greep.

Maar dit beeld klopt niet. Na de ontzuiling is de afhankelijkheid van de bestuurlijke elites van de zuil niet ingeruild voor vrijheid en onafhankelijkheid maar voor een geheel nieuw soort afhankelijkheid: van de macht als zodanig. Iedereen die het Binnenhof kent, weet dit: journalisten en Kamerleden voeren dagelijks een baltsdans met elkaar op omdat ze er alle belang bij hebben om elkaar te vriend te houden.

Dit conglomeraat van politici en journalisten heeft verhinderd dat er in Nederland ooit een werkelijk pluriforme pers is ontstaan. Zoals de politiek homogeen was, links van het midden en alleen in haar politieke correctheid radicaal, zo weerspiegelden de media deze verhoudingen. Die totale verwevenheid blijkt bijvoorbeeld uit het feit dat PCM niet alleen de drie belangrijkste Nederlandse dagbladen herbergt, maar zelf grotendeels eigendom is van de Stichting Democratie en Media, dat een soort PvdA-dependance is. Bij een andere eigenaar, de Stichting de Volkskrant, benoemt de FNV twee van de acht bestuursleden.

Het was dan ook geen wonder dat alle krantenredacties werden overvallen door de opkomst van Pim Fortuyn en het hardnekkige onbehagen dat hij loswoelde. Zo goed functioneerden de media blijkbaar niet. En daarom is het ook onjuist om alleen maar de negatieve gevolgen van alle recente ontwikkelingen te benadrukken. Zonder internet, bloggers en commerciële televisie – en vooral dankzij de druk die deze nieuwe media hebben uitgeoefend – zouden de kranten waarschijnlijk nog altijd weinig van de lessen van de afgelopen jaren hebben geleerd.

Oosterbaan en Wansink bepleiten een ‘verlicht paternalisme’. Evenals Thorbecke beschouwen zij de krant als een ‘bron van algemene onderrichting’. Daarom verwerpen zij het adagium ‘u vraagt, wij draaien’, en kiezen zij voor de slogan ‘wij weten wat u moet weten’. Op zich is dat prachtig. Maar als al die journalisten die zo goed weten wat wij moeten weten allemaal links van het midden zitten, terwijl de meerderheid van de Nederlandse bevolking zich heel ergens anders ophoudt, dan wordt vroeg of laat het gemor hoorbaar. Vroeger konden de morrenden nergens heen, nu beginnen ze een eigen weblog. Er heerst in Nederland tot op de dag van vandaag een enorme hypocrisie op dit punt.

Bovendien is het slechts hier en daar dat de lessen van de Fortuynrevolte zijn geleerd. Het grote probleem is dat er nu ook in de wereld van de media een even groot zwart gat dreigt te ontstaan als in de politiek. In de politiek gaapt dat gat tussen het politieke centrum enerzijds en de geradicaliseerde vleugels anderzijds. Kerkhistoricus Henk Hagoort, voorzitter van de raad van bestuur van de publieke omroep, heeft meermalen gezegd dat de actualiteitenrubrieken van de publieke omroep zich meer moeten inspannen om de ‘buitenstaanders’, dat zijn de Telegraaflezers en aanhangers van Wilders en Verdonk, te bedienen. Ronald Sörensen loopt op dit moment op Rotterdam op straat handtekeningen te verzamelen voor een Populistische Omroep. Dat is zowel triest (omdat het nodig is) als hoopgevend (omdat het initiatief wordt genomen). Zolang kranten, radio en tv in meerderheid blijven denken dat rechts per definitie onfatsoenlijk is en daarom binnen het publieke bestel geen plaats verdient, ligt radicalisering op de loer.

Alle fraaie woorden van journalisten als Wansink en Oosterbaan ten spijt, maken zij deel uit van een wereld die een situatie creëert waarin de stem van de straat niet wordt verheven maar geëxploiteerd, zowel in de politiek als in de media.


N.a.v.: Warna Oosterbaan en Hans Wansink
De krant moet kiezen: de toekomst van de kwaliteitsjournalistiek
Prometheus € 19,95

*(eerder verschenen in HP/De Tijd)

25.11.08

Kerk en staat bij Rutte's VVD

Mijn column in de Elsevier van deze week gaat over de pogingen van Mark Rutte om duidelijk te maken dat zijn partij de joods-christelijke traditie omarmt.

'... Rutte is niet alleen druk bezig zichzelf als de optimistische "groen-rechtse" politicus neer te zetten, maar heeft ook een nieuwe beginselverklaring geschreven die twee weken gelden na wat aanpassingen op de ledenvergadering van de VVD is aangenomen. Daarin heet het dat de mens een sociaal wezen is. Het gaat daar ook weer over een "bezielend verband", over de cultuur en de "bijbehorende normen" van onze samenleving. En die normen vinden hier in Nederland hun oorsprong in "de joods-christelijke traditie, het humanisme en de Verlichting. Deze beschavingsfundamenten vormen samen met de Nederlandse taal, de vaderlandse geschiedenis en de Grondwet de grondslag voor onze nationale identiteit".

We zouden kunnen zeggen dat Frits Bolkestein via de beginselverklaring van Rutte het gevecht in de VVD tegen de Hans Dijkstallen alsnog heeft gewonnen.

Maar nog is Rutte niet tevreden....'

Lees de rest van mijn column in Elsevier. Abonneren kan hier.

Fatsoensoffensieven

Femke Halsema, de politiek leidster van GroenLinks, ziet zichzelf als een ‘lopend politiek wonder. Niemand heeft zo vaak verloren, niemand is tegelijkertijd nog zo alive and kicking’. Onder haar leiderschap ging GroenLinks bij de verkiezingen van 2003 inderdaad terug van tien naar acht zetels en in 2006 van acht naar zeven zetels. Maar ze is het onomstreden boegbeeld van de partij. Zaterdag kwam haar partij in Tilburg bijeen voor een congres waarop een nieuw beginselprogramma is vastgesteld. Maar zelf presenteerde ze eerder vorige het boek Geluk! Voorbij de hyperconsumptie, haast en hufterigheid, en dat trekt veel meer aandacht dan dat partijdocument.

In haar boek betoogt Halsema dat mensen zich al te gemakkelijk tot consumeren laten verleiden. Mensen kopen namelijk geen spullen die ze nodig hebben, maar artikelen die hun favoriete fantasie over zichzelf voeden. Zo koopt Halsema zelf regelmatig een boek, omdat ze van zichzelf graag denkt dat ze de televisie voor dat boek uit zal laten. Maar de meeste boeken verdwijnen op een stapel die ongelezen zal blijven.

Om al die goederen te kunnen betalen, moeten mensen hard werken. En daarnaast willen ze een relatie, kinderen, een vriendenkring. Dat leidt tot haast en stress en dat weer tot gehaaid, hufterig gedrag. En van deze permanente ratrace worden we uiteindelijk alleen maar diep ongelukkig.

Wie moet ons redden? De staat! Niet dat Halsema wil dat de overheid zich nadrukkelijk met ons privéleven en particuliere keuzes gaat bemoeien. Ze is wars van de progressief-christelijke betutteling. Maar ze wil wel dat de overheid de voorwaarden schept die ons aansporen tot een beter leven. Op de radio hoorde ik haar zeggen dat dit onder andere concreet betekent dat de overheid ervoor gaat zorgen dat de bus niet alleen bij een koopgoot stopt maar ook bij een bos. In plaats van te consumeren zouden we immers wat meer in de natuur moeten wandelen.

We stuiten hier op een merkwaardige dialectiek die het gehele politieke leven in haar greep heeft. We willen allemaal vrij zijn en hyperindividualistisch onze eigen gang kunnen gaan. Als dat tot problematisch gedrag leidt – tot hyperconsumptie, tot een gestresste en hufterige handel en wandel – dan ontbreekt het ons aan de moraal om die te corrigeren en vooral ook aan de vrijmoedigheid om een algemeen geldende ethiek ter sprake te brengen die ons gedrag zou kunnen veranderen. Dat moet de overheid doen. Ieder voor zich en de staat voor ons allen, zo luidt eigenlijk het politiek credo van Halsema.

De paniek over de om zich heen grijpende hufterigheid krijgt steeds meer politici in haar greep. Minister Guusje ter Horst van Binnenlandse Zaken onthulde vorige week ook al dat de overheid de verwende burger wil gaan aanpakken. In een nieuw ‘fatsoensoffensief’ gaat de staat de burger weer aan zijn plichten en verantwoordelijkheden herinneren. De overheid gaat ons heropvoeden tot goede burgers om zo het ‘sociale weefsel’ te herstellen. Het kabinet heeft er al een eerste vergadering over belegd.

Het trieste van dit alles is dat we van tevoren kunnen weten dat deze wanhopige fatsoensoffensieven niet de gewenste resultaten zullen hebben. De burger heeft de staat eerst tot zijn dienaar gemaakt – inderdaad omdat hij zozeer op zijn eigen leventje en sociale vooruitgang gefixeerd was geraakt dat hij geen enkele verantwoordelijkheid wilde accepteren voor iets dat zich buiten zijn eigen kringetje afspeelde. Dat staat allemaal al in Tocqueville (1805 – 1859). De overheid nam al die taken graag over en vestigde de ‘zachte despotie’ van de herder die in alles voorzag wat de verstrooid levende (want geïndividualiseerde) schapen voor hun dagelijkse natje en droogje nodig hadden. In plaats van voor de vormende kracht van de zelfstandigheid hebben we voor de afhankelijk makende zorg van moedertje staat gekozen. En die moeder ziet nu dat de kinderen maar niet willen opgroeien, en in plaats van ze zelfstandigheid te geven wil ze die kinderen nog meer aan zich binden door ze aan een heropvoeding te onderwerpen.

Het paard achter de wagen spannen, heet dat in rond Nederlands. Sociaal weefsel ontstaat alleen op plaatsen waar de overheid de burgers loslaat – zoals bleek in Wilnis in de zomer van 2003, toen een hete zomer voor een dijkdoorbraakje zorgde en burgers, gedwongen tot samenwerking, ontdekten hoe aardig dat eigenlijk is.


(Deze column is eerder verschenen in Binnenlands Bestuur van 21 november 2008)

22.11.08

Sleutel

Ineens was ze weg, minister Vogelaar van Wonen, Wijken en Integratie, klinisch afgeserveerd in een sessie in een achterkamertje op Bos’ ministerie van Financiën. Weinig mensen zullen bij haar vertrek een zakdoek nodig hebben gehad: die ergerlijk proleterige tongval is nu verstomd, en hopelijk ook de dwaze praat die zij met enige regelmaat uitsloeg. We moeten ons maar gaan bezighouden met de opvolger die zich al zat in te lezen toen de gezagloze Vogelaar nog niet eens wist dat de partijleiding van haar af wilde: Eberhard van der Laan (53).

Maar één punt verdient nog wel even aandacht.

Vogelaar is destijds door Bos gepresenteerd als een van de nieuwe boegbeelden van de partij. Na vijf jaar oppositie en partij. Na vijf jaar oppositie en verloren verkiezingen moest de PvdA een electorale klapper gaan maken met de integratie van allochtonen en de aanpak van achterstandswijken.

Vogelaar moest laten zien dat de PvdA dit kon en daarmee Wilders en Verdonk de wind uit de zeilen nemen. Nog deze zomer zei Bos dat de geloofwaardigheid van de PvdA afhing van de vraag hoe ‘wij het er bij het integratievraagstuk vanaf brengen. Het is de sleutel terug naar de harten van de mensen.’

Moeten we na anderhalf jaar niet concluderen dat de PvdA met Vogelaar heeft gefaald en die sleutel nog steeds niet in handen heeft?

...

Lees de rest van mijn column in Elsevier. Abonneren kan hier.

18.11.08

Vervoering

In het centrum van Grand Rapids, een half-Nederlandse stad in de Amerikaanse staat Michigan, staat het Amway Hotel. Het hotel is van Rich de Vos en Jay van Andel, twee ondernemers die veel geld hebben verdiend en de stad in hun succes hebben laten meedelen door het een stadion, een kankercentrum en nog heel veel meer te geven.

De Vos en Van Andel zijn steunpilaren van de Republikeinse Partij, of beter: dat waren ze, want Van Andel is een paar jaar terug onverwacht dood gebleven. Ze gaven een boel geld weg aan allerlei organisaties binnen en rond de partij, en een dochter had zomaar de Amerikaanse ambassadeur in Nederland kunnen wezen.

Vader en zoon Bush en Ronald Reagan waren hier in dit hotel te gast. Onze Koningin trouwens ook, in kamer 1204.

Op een kamer in dit hotel zit ik dit stukje te tikken. Buiten sneeuwt het. Verderop in de gang is de presidentiële suite. Ik zweer het. Barack Obama is er helaas niet, of houdt zich erg stil. Beneden is de ball room, vernoemd naar president Gerald Ford, die uit Grand Rapids kwam. Als ik door mijn raam naar buiten kijk, zie ik langs de rivier het grote museum liggen dat hier is gebouwd om zijn nagedachtenis te eren. Je ziet er eigenlijk nooit iemand naar binnen gaan, alhoewel Ford een aardige man moet zijn geweest.

In die ball room waren de Republikeinen van Michigan vorige week bijeen om met elkaar de vorige week bijeen om met elkaar de uitslag van de verkiezingen te doorstaan. Een vrolijke boel was het niet. Hun man, John McCain, was in de ogen van het Amerikaanse publiek zozeer een verlengstuk van acht jaar George W. Bush, dat de kiezers hun laarzen gevoelig tegen de onedele delen van de Republikeinse kandidaat hebben geplaatst.

Obama in het Witte Huis, een ruime meerderheid van de vermaledijde Democraten in Huis en Senaat, en straks gaat die man natuurlijk ook nog linkse rechters in het Hooggerechtshof benoemen – nee, hier in Michigan weten ze even niet meer hoe het verder moet.

...
Lees de rest van mijn column in Elsevier. Abonneren kan hier.

15.11.08

Gouda revisited

In tijden waarin de financiële crisis en de Amerikaanse verkiezingen al het andere nieuws naar de achtergrond hebben verdrongen, kan het geen kwaad weer eens te herinneren aan de situatie in Gouda en alle andere Gouda’s in Nederland.

U weet nog wel: Wilders begon erover tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen, over de toestanden in de Goudse wijk Oosterwei, waar de bussen van Connexxion een straatje omreden vanwege de bedreigingen door Marokkaans straatgeboefte. Die Marokkanen, aldus de PVV, waren bezig Nederland te koloniseren.

Een week later wijdde de Tweede Kamer een spoeddebat aan de kwestie, waarbij het geduld van zowel de volksvertegenwoordiging als van het kabinet volledig op leek te zijn. In een explosie van in ieder geval verbale daadkracht werden hele rijen van ‘keiharde’ maatregelen aangekondigd.

Opmerkelijk genoeg blijven politici – ook andere dan de usual suspects – zich uiten in bewoordingen die niemand tot nog toe in zijn mond heeft durven nemen. PvdA-kamerlid Hans Spekman (oud-wethouder van Utrecht) zei in een interview met het weekblad Vrij Nederland dat hij wel wist hoe hij de Marokkaanse jongens zou willen aanpakken. Door ze zo te raken dat ze hun status binnen de groep kwijtraken. ‘De Marokkanen die niet willen deugen, moet je vernederen, voor de ogen van hun eigen mensen. Je moet ervoor zorgen dat ze de sulletjes worden van hun eigen wijk.’

Even opmerkelijk was dat gezagsdragers na de Kamerdebatten vooral weer ontkenningen gingen uiten. Hoofdcommissaris Jan Stikvoort kwam vertellen dat de problemen in Gouda zich beperkten tot ‘ongeveer twintig jongeren’ die ‘twee straten’ onveilig maakten. Dat was ook het standpunt van minister Hirsch Ballin (‘de afgelopen drie jaar is een groep van 250 overlast gevende jongeren zodanig aangepakt dat er nog slechts een harde kern van tien jongeren is overgebleven’), en van de Goudse burgemeester Wim Cornelis.

De grote woorden van Hans Spekman kregen echter een raar vervolg. Wim Cornelis, tot dan de burgemeester van Wegwuiven, Wegkijken en Indekken, belegde samen met de Zuid-Hollandse commissaris des Konings Jan Franssen een persconferentie. Hij zei daar dat hij een nieuwe wet wil die hem de bevoegdheid geeft om ouders van Marokkaanse straatschoffies uit hun huis te zetten als ze hun kinderen niet tot de orde roepen. Ook wilde hij uitkeringen en toeslagen kunnen stopzetten en de ouders eventueel zelfs uit Gouda kunnen ‘verbannen’. En hij wilde ook graag 10 miljoen euro extra om de problemen in Oosterwei via zijn ‘complete pakket aan maatregelen’ aan te kunnen pakken.

Ben ik op zo’n moment nu echt de enige die vaststelt dat dit allemaal niet klopt? Hoe kun je nu de ene week zeggen dat er niet veel aan de hand is, dat het om ongeveer tien jongeren gaat die in twee straten voor wat narigheid zorgen, en de andere week een ‘alomvattend plan van aanpak’ presenteren waarvoor je ook nog eens 10 miljoen extra nodig hebt? Is de gemeenteraad van Gouda alvast aan de winterslaap begonnen?

Daarna hebben verschillende ministers, burgemeesters en korpschefs in Den Haag ‘topoverleg’ gevoerd. Ze waren nog niet uitgesproken met elkaar of juristen kwamen vertellen dat al die plannen om in Marokkaanse gezinnen in te grijpen, in strijd waren met internationale mensenrechtenverdragen.

Daarna volgde, zoals gebruikelijk, een oorverdovende stilte. Wat we nog wel te horen kregen, was dat de politiekorpsen in Nederland grote financiële problemen hebben. Ze kampen met een structureel tekort van 100 miljoen euro, en moeten ook nog eens 100 miljoen euro gaan bezuinigen. Ondertussen zijn er wel 500 extra wijkagenten beloofd. Dat is al een loze belofte omdat die agenten nog moeten worden geworven en opgeleid en van surveillanceagent tot wijkagent moeten worden gepromoveerd. Dat duurt alleen al jaren, en de toestand in de Oosterweien van Nederland zal dan verder geëscaleerd zijn. Als het geld voor die 500 agenten er al komt, zal het een druppel op een gloeiende plaat zijn.

Het laatste nieuws uit Oosterwei is overigens dat de Volksuniversiteit Gouda de wijk gaat verlaten – na meer dan vijftig inbraken en veel Gouds grind op de stoep voor de deur. ‘Wij gaan verhuizen, er valt dus niets meer te halen’, staat op de ramen van het schoolgebouw.

Hoe lang zal het nog duren voordat die woorden op de ramen van het gemeentehuis staan?

*) Eerder verschenen in Binnenlands Bestuur.

14.11.08

Geweld is er gewoon

De bochten die sommige mensen in hun leven nemen, kunnen duizelingwekkend zijn.

Hans Achterhuis (Hengelo, 1942) was na zijn studie theologie en filosofie al pijprokend werkzaam bij onverdacht linkse organisaties als het Werelddiaconaat van de Nederlandse Hervormde Kerk en het Nederlands Centrum voor Buitenlanders. Hij was een idealist, een anti-apartheidsactivist en een pleitbezorger van de Derde Wereld. Hij publiceerde boeken als Filosofen van de Derde Wereld en verdedigde daarin een instrumentele visie op geweld. Of geweld goed is en gerechtvaardigd, hangt af van de vraag welk middel het dient. Wanneer geweld wordt gebruikt voor bevrijding of emancipatie, dan is geweld goed; dient het om anderen te onderdrukken of uit te buiten, dan is het slecht. Che Guevara en Mao Zedong kregen dan ook een goede pers van de jonge Achterhuis. Een zoon vernoemde hij zelfs naar Che.

Wat Hans Achterhuis tot zo’n fascinerende denker maakt, is dat hij na, laten we zeggen, deze wat lichtvaardige jonge jaren, consequent ‘tegen zichzelf in’ is gaan denken, concreter: tegen de progressieve vooronderstellingen die aan zijn denken ten grondslag lagen. Hij deed dat als filosoof die achtereenvolgens aan de universiteit van Amsterdam, de Landbouwuniversiteit Wageningen en de universiteit van Twente verbonden is geweest. Achterhuis ging vorig jaar met emeritaat. Hij zegt nu geschrokken te zijn van de manier waarop hij in zijn ‘behoorlijk marxistische’ jaren over geweld schreef.

Eind jaren zeventig publiceerde Achterhuis een boek over De markt van welzijn en geluk, waarin hij de welzijnssector niet beschreef als de instantie die burgers tegen de anonieme macht van de overheid beschermt, maar als een sector die haar eigen vraag schept en mensen daartoe afhankelijk maakt en houdt van de geboden hulp. En toen de krakersrellen in de Amsterdamse Vondelstraat begin jaren tachtig gewelddadig uit de hand liepen, begreep Achterhuis dat daarmee een maatschappelijke grens werd overschreden en nam hij afstand van het linkse, gewelddadige activisme. Daarna volgden geleerde en verhelderende boeken over begrippen als schaarste, utopie en goede bedoelingen. Goede bedoelingen leiden vaak tot meer slachtoffers dan dat zij slachtoffers helpen. Schaf de ontwikkelingshulp maar af, betoogde Achterhuis inmiddels ook, en realiseer je dat ook een ideaal als de verzorgingsstaat slechte gevolgen kan hebben.

Hans Achterhuis ontpopte zich meer en meer als een lichtelijk gedesillusioneerde ex-idealist die het als filosoof als zijn maatschappelijke taak zag om het publiek van ‘actualiteitsanalyses’ te voorzien: een toetsing van de praktijken en gedachten die op een gegeven moment en vogue kunnen zijn aan wijsgerige criteria om zodoende vooronderstellingen bloot te leggen en actuele kwesties te verhelderen.

Wie dat als zijn taak beschouwt en na zijn emeritaat een boek over geweld afrondt, moet de kwestie-Duyvendak met enthousiasme hebben verwelkomd. Duyvendak, Kamerlid voor GroenLinks, bracht deze zomer een boek uit over zijn verleden als activist en maakte in een begeleidend persbericht met trots melding van zijn inbraak in het ministerie van Economische Zaken. Dat maakte, zoals we ons herinneren, een korte maar hevige discussie los over het linkse geweld in de jaren tachtig.

Achterhuis mengde zich ook in die discussie (in de Volkskrant van 2 september), en zijn interventie was eigenlijk de meest verhelderende van alle bijdragen uit die tijd. Duyvendak liet zich na zijn ostracisme ontvallen dat hij inmiddels tegen diefstal was omdat hij anders geen argumenten had wanneer rechtse mensen ook gingen stelen. Diezelfde instrumentele visie dus: als linkse mensen voor de goede zaak uit stelen gaan is er niets aan de hand, maar als rechtse mensen documenten uit een ministerie ontvreemden dan kan dat natuurlijk niet. Het hoge, utopistische doel blijft zo de gewelddadige middelen heiligen, stelde Achterhuis vast.

Achterhuis had ondertussen een studente ontmoet, een keurig opgevoede studente van goede komaf – Jet Isarin - die hem vertelde dat ze tijdens de krakersrellen zo was meegesleept door het geweld dat ze overal om zich heen had gezien, dat ze zo maar spontaan ook met stenen was gaan gooien en o.a. een ruit van een bank had doen sneuvelen. En ze had verder willen gaan, nog meer ruiten in willen gooien en ook de politie met stenen willen bekogelen. Vanwege de ‘kick’, naar ze zelf zei.

Daarmee werd het tijd voor een verhelderend boek over geweld. Dat boek, bijna 800 pagina’s dik, is deze week verschenen en biedt zowel een filosofische analyse van geweld als een soort persoonlijke verantwoording. Wat het boek als boek betreft: het is mooi uitgegeven, het is helder en toegankelijk geschreven, maar is ook teveel een uitvoerige literatuurstudie om nu als een soort politiek pamflet een stoot te kunnen geven aan het weer stil gevallen debat over de jaren tachtig. De leeswijzer is een apart hoofdstuk van tien pagina’s! En hoe interessant en leerzaam de uitvoerige excursen over Von Clausewitz, Hannah Arendt, Thomas Hobbes, Hegel en Fukuyama, Sartre en Carl Schmitt ook zijn, hoe verrassend ook de intermezzo’s met schrijvers als Coetzee en Tolstoi – we wisten toch al lang dat Achterhuis niet van de straat was? Een boek dat de actualiteit wil dienen, loopt hiermee het gevaar, vrees ik, dat het als een soort naslagwerk in de boekenkast verdwijnt en niet dienst doet als de stuk gelezen en kapot onderstreepte tekst aan de hand waarvan levendige debatten worden gevoerd. Maar misschien toont deze kritiek niet meer aan dan dat ik een boek wil dat Achterhuis helemaal niet heeft willen schrijven.

Als zijn boek inderdaad in boekenkasten verdwijnt, zou dat zonder meer jammer zijn. Achterhuis heeft zeer verstandige, zo niet wijze dingen te melden in dit uitgebreide onderzoek naar de verschillende verschijningsvormen van geweld, hun onderlinge verbindingen en de mechanismes erachter. De centrale stelling is eigenlijk dat kwaad en geweld geen toevallige en incidentele zaken zijn. Geweld is diep in de menselijke natuur verankerd en daarmee een verschijnsel dat altijd onder ons zal zijn. Niets is zo utopisch als de afschaffing van geweld. En daarom, schrijft Achterhuis: ‘Alleen wanneer we leren leven met geweld, kunnen we ook leren het te domesticeren. Elke poging om het geweld radicaal uit te bannen, bergt het risico in zich het ongewild op te roepen en te vergroten.’

Achterhuis heeft het dus vooral over de relatie tussen utopisch denken, en alle andere vormen van (links of rechts) idealisme enerzijds, en geweld anderzijds. We moeten bescheiden zijn in onze doelstellingen, constateert hij heel conservatief, want goede bedoelingen zijn gevaarlijk in een werkelijkheid die van nature en niet zo maar toevallig zeer weerbarstig is. En grote doelen vragen altijd grote aantallen slachtoffers: geloof in maakbaarheid kan een levensgevaarlijke illusie worden. De hoogste idealen hebben de meeste doden en slachtoffers gekost. Wat voor Achterhuis overblijft is een ‘idealistisch machiavellisme’: een idealisme dat uitgaat van de problemen en wetmatigheden van de realiteit en daarmee illusieloos te werk gaat. ‘Alleen wie op een politiek-realistische wijze zowel de verantwoordelijkheden als de verleidingen van de macht onderkent, verschaft zichzelf de mogelijkheden om haar enigszins te temperen.’

Is er iets te doen tegen geweld? Wat je niet kunt uitbannen, kun je wel leren hanteren. In een boek waarin geweld en de onveranderlijke menselijke conditie zozeer met elkaar in verband worden gebracht, verwacht je eigenlijk wat meer over opvoeding, onderwijs, een beschavingsideaal. Dat is vooral aanwezig in wat Achterhuis schrijft over het grote belang van de morele onverschrokkenheid van non-conformistische eenlingen. Achterhuis voert Anton Schmidt op, een soldaat uit het Duitse leger die in Polen Joodse partizanen heeft geholpen. Achterhuis benadrukt ook het belang van sterke democratische instituties om geweld te kanaliseren. Wanneer de strijd om erkenning inderdaad het centrale principe van de geschiedenis is, dan is niets zo belangrijk als een publieke ruimte waarin iedereen zijn zegje kan doen en alle frustraties en alle onbehagen bij voorbaat worden gede-escaleerd.

En zelfinzicht is belangrijk. Maar verder is het vooral een kwestie van hopen en bidden. Want Achterhuis is zeer pessimistisch. Een nieuwe Holocaust is nooit uitgesloten, en de ontworteling en extreme gewelddadigheid die je in een land als Zuid-Afrika aantreft, zouden wel eens het voorland kunnen zijn van het politieke, etnische en criminele geweld dat ons misschien wel te wachten staat.

Gelukkig maar dat Achterhuis zijn studie voor het uitbreken van de ontwrichtende kredietcrisis heeft afgerond.

Hans Achterhuis,
Met alle geweld
, Lemniscaat € 44,95

*) Deze recensie verscheen eerder in HP/De Tijd.

7.11.08

Goodbye, Reagan!

In de Letter&Geest-bijlage van dagblad Trouw staat vandaag onderstaande bijdrage over de Amerikaanse presidentsverkiezingen en, vooral, de toekomst van het conservatisme en de Republikeinse Partij in de Verenigde Staten.

Whit Stillman (1952) is de schepper van een klein maar bijzonder oeuvre van drie films: Metropolitan (1990), dat werd genomineerd voor een oscar, Barcelona ( 1994) en The Last Days of Disco (1998). In Stillman’s films zit weinig actie, er wordt vooral in geconverseerd. En al die conversaties getuigen van een meer dan gewone gevoeligheid voor het belang en de kwetsbaarheid van oude gewoonten en tradities. Die zijn niet voor niets uitgevonden en vastgelegd: blijkbaar voorzien ze in een tamelijk tijdloze behoefte van mensen, in dit geval in de behoefte het leven te beschaven en tegen ruwheid en botheid te beschermen. Maar in bepaalde sociale en culturele omstandigheden kunnen die zeden zo maar weer verdwijnen. Als er ergens een wissel is omgezet, is er geen houden meer aan. In Stillman’s films lopen dan ook nogal wat mensen rond die een teloorgang voelen aankomen, en ze zijn er nog niet zo zeker van dat datgene wat er voor in de plaats komt beter zal zijn dan dat wat verdwijnt.

In Metropolitan, bijvoorbeeld, gaat het om het leven van een groep mensen uit de upper class van Manhattan. Ze wonen netjes aan de Upper East Side, en begeven zich aan het einde van het jaar van het ene feestje naar het andere. Terwijl sommigen uit de groep helemaal niet doorhebben dat hun levensstijl de uitholling van een oud ideaal is (het ideaal van de WASP, de White Anglo-Saxon Protestant, in de film aangeduid als de urban haute bourgeoisie) voelen enkele anderen aan dat zij de laatste generatie vertegenwoordigen van een oude cultuur, die nu tot falen is gedoemd. Eenzame moeders en afwezige vaders belichamen dit verval.

Er zijn Amerikaanse conservatieven die denken dat Obama’s overwinning van deze week als het ware de uitkomst is van deze bange voorgevoelens uit de jaren negentig. En wat is ervoor in de plaats gekomen?

Ik was deze week in Washington en toen ik in de verkiezingsnacht naar mijn hotel liep, reden auto’s toeterend door de straten, zwaaiden mensen met vlaggen en scandeerden zij de naam van Barack Obama. Bij het Witte Huis raakte ik een grote groep mensen verzeild die aan de hekken stonden te rukken. Ze riepen ‘Go home!’, ‘Go back to Texas!’, en de bewoner van dat Witte Huis spraken ze aan met woorden die op de Amerikaanse televisie steevast door een piepje worden vervangen. Toch hing er, vreemd genoeg, geen vervelende, agressieve sfeer. Ieder een was uitgelaten vrolijk, iedereen scheen met ieder ander een bijzonder gevoel te willen delen, het gevoel een werkelijk historisch moment mee te maken. Na jaren van gevangenschap waren zij in de vrijheid gesteld, donkere wolken waren in één verkiezingsavond verdreven, wat lonkte was een nieuwe wereld van licht en hoop waarin alle tegenstellingen zouden zijn overwonnen.

Vreemd genoeg had ik zelf helemaal niet het gevoel op het juiste moment op de juiste plaats te zijn. Het enthousiasme van al die mensen in Washington, van de honderdduizenden in Chicago bij Obama’s acceptance speech en elders in de Verenigde Staten, de mensen in Kenia en elders op de wereld, was ongekend, zonder precedent. En ik heb sterk de indruk dat dit enthousiasme, deze irrationele bevlogenheid, sterk religieuze trekken heeft. Obama is niet zo maar een politicus, maar de stichter van een nieuwe politieke theologie.

Ik had voorzichtig gehoopt op een overwinning van McCain. Gewoon omdat ik vragen heb bij Obama’s radicaal-linkse affiliaties, en vooral bij het feit dat we daar niets van mogen weten. Omdat hij de helft van de Amerikaanse bevolking schoffeerde door te zeggen dat ze uit verbittering naar hun wapens en religie grepen (en ongelooflijk dat de campagne van McCain hem dat niet iedere dag heeft ingewreven). Omdat ik liever een politicus heb die welvaart wil laten verdienen dan een politicus die zegt dat hij die welvaart wil gaan herverdelen. En omdat ik in de omgang met groepen die ons tot hun vijand hebben uitgeroepen, liever te maken heb met iemand die begrijpt dat die confrontatie een zaak van leven of dood is, dan met iemand die wil blijven praten, onvoorwaardelijk. En omdat ik sowieso het idee heb dat militaire commandanten, evenals minister van Defensie, op een andere manier in het leven staan dan gewonere stervelingen, omdat ze over leven en dood hebben moeten beslissen. (Daar zou eens een boek over moeten komen.)
Toen ik begin vorige week in Amerika aankwam, werd mij al snel duidelijk dat een overwinning van McCain een illusie was. De stemming in het land was zeer beslist en radicaal tegen alles wat er de afgelopen jaren was gebeurd, de oorlogen, de leugens, de kredietcrisis, vooral dat laatste. Het land verlangde niet naar verandering, nee het smachtte, het hijgde naar verandering, het éiste verandering, met de moed der wanhoop.
Middenin Washington is een klein winkeltje met politieke parafernalia. In de etalage hing een T-shirt van McCain en Palin in de aanbieding: twee voor de prijs van één. Ik heb een uurtje bij de ingang rondgehangen en zag tientallen mensen met Obama-shirts en petjes naar buiten komen. De eigenaar vertelde me dat het shirtje van McCain en Palin niet pas onlangs maar al wekenlang in de aanbieding was.
Bij zoveel overweldigende opwinding voor een geheel nieuwe kandidaat, een man wiens naam we pas anderhalf jaar kennen maar die in het bezit is van een geweldig retorisch talent om die behoefte aan verandering te benoemen zonder dat nodig is om te zeggen waarin die verandering zou moeten bestaan, moest hij dan ook maar winnen. Wie zou de desillusie en de verbittering kunnen beschrijven die de VS nog tijden lang in haar greep zou hebben gehouden bij zijn verlies?

Hoop kon er alleen maar zijn op een eervolle nederlaag voor McCain. Ik had uitgerekend dat de uitslag wel eens 375 tegen 163 kiesmannen kon worden, en het is inderdaad in die buurt uitgekomen, met een versterkte meerderheid voor de Democraten in zowel het Huis als de Senaat, en een gerede kans dat ook het Hooggerechtshof in de nabije toekomst van kleur zal verschieten.
Maar McCains speech maakte de roemloze nederlaag in ieder geval eervol. Zijn grootmoedige toespraak ontroerde mij meer dan die van Obama.

Het blijft iets raadselachtigs houden dat een man die voor wapenbezit en de doodstraf is en tegen het homohuwelijk, in Europa, en vooral ook in Nederland, zo’n enthousiast onthaal vindt. Dat een man die al heeft aangekondigd dat hij de oorlog in Afganistan wil gaan opvoeren en daarbij ook een inzet van Europese soldaten verwacht, toch als een vredebrenger wordt gevierd. Dat van hem soevereine ingrepen worden verwacht die een einde aan de kredietcrisis zullen maken. Waarschijnlijk duurt het niet lang meer of Obama persoonlijk gaat het gat in de ozonlaag dichten. Bij zoveel grote verwachtingen en een lege staatskas, is het maar het beste gewoon eens af te wachten waarmee Obama vanaf 20 januari volgend jaar op de proppen komt.
Maar zoveel is in ieder geval in de retoriek van de overwinnaars wel duidelijk: we staan aan de vooravond van de geboorte van een nieuwe wereld, die interraciaal, interreligieus en multicultureel zal zijn. Nederland doet daar op zijn eigen bescheiden niveau aan mee met Ahmed Aboutaleb als de nieuwe burgemeester van Rotterdam.

Minstens zo spannend als de ontwikkelingen in het Democratische kamp zijn die bij de Republikeinen. In 2004 kreeg George W. Bush 62 miljoen stemmen, John Kerry 59 miljoen. Deze week kreeg Obama 62 miljoen stemmen en McCain 55 miljoen. Die cijfers verraden dat McCain grote problemen had met de basis van de Grand Old Party.
De coalitie die de achterban van de Republikeinse Partij vormt, of vormde, is in een periode van tientallen jaren zorgvuldig opgebouwd. Nadat de intellectuele fundamenten direct na de oorlog waren gelegd en na het echec met Barry Goldwater, die in 1964 door Lyndon B. Johnson werd weggevaagd, voltrok zich een grote omslag in de Amerikaanse politiek in de daarop volgende acht jaar. In 1972 maakte de Republikein Richard Nixon gehakt van zijn Democratische tegenstander George McGovern. Nixon won 49 van de 50 staten.
Wat was er in die periode gebeurd? Nixon was geen conservatief, maar hij begreep dat hij het wijdverbreide antiliberale sentiment in de Amerikaanse samenleving kon omvormen tot een machtsfactor van beslissend belang. Door een politiek van ‘positieve polarisatie’ wist Nixon een meerderheid van rustige en gewone, patriottische en religieuze, gezagsgetrouwe Amerikanen te mobiliseren tegen een luidruchtige elite van amorele en neerbuigende liberalen.
De machtsgreep van de conservatieven voltrok zich definitief in de jaren tachtig onder Ronald Reagan. Hij verenigde libertariërs, religieus rechts, neoconservatieven,Wall Street en de traditionalisten uit de werkende klasse (de Reagan democrats) achter een programma van belastingverlaging en een kleinere overheid, een morel reveil, stijgende defensie-uitgaven en de harde confrontatie met het communisme.
De Republikeinse opvolgers van Reagan – vader en zoon Bush – konden qua conservatief gehalte niet in Reagans schaduw staan. De huidige president, George W. Bush, dacht met de hulp van mastermind Karl Rove vooral na over een uitgekiende positionering van de partij. Voor ideologische kwesties had hij geen interesse, laat staan voor een systematische analyse van een nieuwe generatie van problemen en het conservatieve antwoord daarop. De mooie woorden die Bush bij het begin van zijn aantreden aan ‘compassionate conservatism’ wijdde, waren lippendienst aan een ideaal dat nooit beleid is geworden. In zijn buitenlands beleid liet hij zich verleiden door de neoconservatieve droom van snelle wereldwijde democratisering. Na acht jaar Witte Huis waren de meeste conservatieven zwaar teleurgesteld in Bush en was 70 procent van het Amerikaanse electoraat hem spuugzat.

De belangrijkste groepen die onderdeel van die grote Republikeinse coalitie uitmaakten, hadden afgelopen dinsdag dwingende redenen dit keer eens lekker niet op de Republikeinse kandidaat te stemmen. De libertariërs – voorstanders van individualisme, een begrensde overheid en lage belastingen – hebben moeten toezien dat de Reaganpartij was geëindigd in een radicaal-(neo)conservatieve regering die de omvang van de staat alleen maar heeft doen toenemen en een instrument van zuidelijk moralisme werd. Religieus rechts maakt (deels) een grote verandering door. Net als in Nederland bij de ChristenUnie leidt een proces van ‘evangelicalisering’ in toenemende mate tot linkse posities in de politiek, en daarmee tot een keuze voor de Democraten. De blue collar Democraten waren blijkbaar niet onder de indruk van een man die niet meer wist hoeveel huizen hij ook al weer precies bezat en op het punt van abortus geen vlekkeloos verleden heeft. En de traditionele conservatieven waren van mening dat de partij definitief in de greep van de macht was geraakt, dat de partijbonzen zich overgaven aan een onverantwoordelijke decadentie (met hun huizen in McLean, Virginia, als tastbaar bewijs daarvan) en dat de partij moest worden gezuiverd van de Reaganites die in de jaren tachtig waren komen bovendrijven en nog altijd de leidende posities in de partij en in denktanks bekleden.

Wat we dinsdag hebben gezien is het afscheid van de Reagan-coalitie, die dertig jaar lang de Amerikaanse politiek heeft bepaald.

Nu dat is gebeurd, zijn er conservatieven die, net als de karakters uit Stillman’s film Metropolitian, de ondergang van het Europese Amerika vrezen, van een cultuur waarvan de waarden, instellingen, gebruiken en gewoontes door de joods-christelijke beschaving zijn bepaald. In een Amerika dat, blijkens de verkiezingsuitslag van dinsdag, cultureel en demografisch zo dramatisch is veranderd, waarin de oorspronkelijk Europese elite zo heeft gefaald in het voorkomen van een nationale zelfmoord, kan alleen een hermetisch vergrendelen van de landsgrenzen voor niet-westerse immigranten, de uitzetting van alle illegalen en een herbevestiging van de oorspronkelijke culturele waarden van Amerika nog redding brengen.

Een tweede groep van conservatieven kiest ervoor om niet in de retoriek van de overwinnar te trappen. De verkiezingen van dinsdag waren helemaal geen waterscheiding en het begin van een nieuw politiek tijdperk. Het verlies van McCain komt niet omdat een groot deel van de Amerikaanse bevolking niet meer conservatief zou zijn, maar omdat ze doodziek waren van acht jaar Bush – en in de ogen van deze conservatieven is dat nog terecht ook. Zonder de kredietcrisis had McCain waarschijnlijk gewoon gewonnen. Amerika is in essentie een centrumrechts land gebleven.
Deze groep van vooral jongere conservatieven treedt nu nadrukkelijker naar voren. Zij zijn van mening dat de fatale incompetentie van Bush en de kortzichtige tactiek van Karl Rove de val van de conservatieve beweging wel hebben versneld maar niet hebben veroorzaakt. Volgens hen is de conservatieve beweging teveel en te lang in de glorie en principes van de jaren tachtig blijven hangen en heeft zij zich onvoldoende en niet tijdig aan de nieuwe omstandigheden en nieuwe problemen aangepast. Een eenvoudige terugkeer naar oude principes volstaat daarom niet. De conservatieve beweging heeft jaren of misschien wel decennia nodig om de eigen grondslagen opnieuw te doordenken, antwoorden op nieuwe kwesties te formuleren, en misschien wel een serie verloren campagnes en verkiezingen te accepteren en te trotseren, voordat zij weer kan dromen van een terugkeer naar haar dominante positie – een proces dat vergelijkbaar is met de ontwikkeling die de Tories in Engeland onder David Cameron doormaken. De eerste denktanks om dit proces van herbezinning te sturen en te begeleiden, zijn al opgericht.

Volgens deze conservatieven is niets onvermijdelijk – zoals McCain ook zei in zijn grandioze speech van afgelopen dinsdag. Dat is ook het uiteindelijke standpunt in Stillman’s Metropolitan. Aan het slot van deze film lopen de hoofdrolspelers lichtelijk verward over een verlaten weg, maar wel in de goede richting.

4.11.08

Amerika

Ik ben op dit moment in Washington DC, om verslag te doen van de Amerikaanse presidentsverkiezingen. Morgenochtend zit ik van 6:00-9:00 uur in de verkiezingsuitzending van de NOS.

3.11.08

Europa is beter af met McCain

Als John McCain de verkiezingen verliest, zit de wereld opgescheept met het raadsel dat Obama heet. Onder hem zal Amerika op Europa gaan lijken, vreest Bart Jan Spruyt.

Op de dag waarop de uitslag van de Amerikaanse presidentsverkiezingen bekend zal zijn, woensdag dus, zondert protestants Nederland zich af voor een dag dan wel een stonde van dank voor ‘gewas en arbeid’. Zullen de polders woensdag daveren van de psalmen, thank God, McCain has won?

Wonderen zijn nooit de wereld uit, maar op grond van alle peilingen is de kans op een overwinning van McCain zeer gering. Er waait een nieuwe wind door Amerika en alle hints die die wind aandraagt, komen erop neer dat Obama de 44ste president van de Verenigde Staten wordt.

Het verlies van McCain zal om meerdere redenen zeer betreurenswaardig zijn. In Europa is Obama nu al een messias. Hoe ‘behoudend’ hij op sommige onderwerpen is, is in Nederland nauwelijks bekend. Zo is Obama tegen (of zei hij tijdens zijn campagne in ieder geval dat te zijn) het homohuwelijk, is hij voor de doodstraf en het recht op wapenbezit en voor meer militairen (ook Europese soldaten) in Afghanistan. Veel Europeanen zullen teleurgesteld in hem raken. Maar er blijft genoeg radicaals over dat hun – anders dan mij, en nog tien Nederlanders en 151 miljoen Amerikanen – bevalt.

Een verlies van McCain zal in de eerste plaats betreurenswaardig zijn omdat de Amerikanen dan een president – en de wereld een machtigste man – zullen krijgen die niet het open boek is dat de all American hero John McCain is, maar het enigma Obama.

Obama’s afkomst is al een raadsel. Hij is de zoon van een studente uit Kansas en een buitenlandse student uit Kenia. Na de echtscheiding hertrouwde zijn moeder met een andere buitenlandse student, uit Indonesië. Obama ging naar school in Jakarta, en werd later in Hawaï door zijn grootouders opgevoed, voordat hij in 1979 op het Amerikaanse vasteland ging studeren.

Die exotische afkomst is natuurlijk geen politiek probleem, maar wél de zoektocht naar zijn identiteit die hem in contact bracht met rare radicale denkers en activisten.

Alle kritiek op zijn affiliaties met extreemlinkse figuren snijdt wel degelijk hout. Obama is bekeerd en getrouwd door de racistische dominee Jeremiah Wright, de man van God damn AmeriKKKa (KKK staat, zoals bekend, voor de Ku Klux Klan), bij wie hij twintig jaar in de kerk zat. Hij is geïndoctrineerd door het gedachtengoed van de joodse activist Saul Alinsky, die zijn aanhang leerde hoe het systeem te infiltreren om de massa rijp te maken voor change, al heeft het geen idee waarin die verandering bestaat. En er zijn Obama’s contacten met William Ayers, lid van de terroristische organisatie Weather Underground die diverse bomaanslagen pleegde. Volgend jaar verschijnt het boek van Ayers tegen de blanke overmacht (white supremacy) in Amerika.

Maar in Europa vinden we dat niet erg. Een link met radicaal-links activisme, zo denken wij hier, laat vooral zien dat iemands hart op de juiste plaats zit.

Zijn radicalisme heeft Obama verleid tot de uitspraak, gedaan tijdens een avond voor donateurs in Californië, dat de blanke lagere middenklasse ‘verbitterd’ zou zijn over de gevolgen van de ‘globalisering’ en dat zij troost zocht in religie en wapens. Dat was natuurlijk een gotspe, of beter: een onvergeeflijke chutzpah.

Radicaal is Obama ook in zijn sociale politiek. Een Republikein als McCain kiest principieel voor zelfbestuur en eigen verantwoordelijkheid. Obama wil – zoals elke socialist – welvaart herverdelen, spread the wealth around, zoals hij tegen Joe the plumber zei. Daarom wil Obama een belastingverhoging voor rijken, en dat ben je bij Obama wanneer je een inkomen hoger dan 250.000 dollar hebt. Obama heeft dat geld hard nodig voor zijn plannen met betrekking tot de gezondheidszorg die 110 miljard dollar kosten.

Maar ook dat vinden we in Europa natuurlijk geweldig. De overheid moet een schild voor ‘de zwakken’ zijn, en dat mensen als gevolg daarvan vaak vooral nóg zwakker worden en dat een dergelijke politiek onze concurrentiekracht danig vermindert, nemen wij graag voor lief.

En radicaal is Obama ook in zijn buitenlandse politiek: radicaal anders dan Bush de afgelopen acht jaar is geweest. Obama is de man van het multilateralisme, van overleg en diplomatie en compromissen, en velen zien die houding als een terechte afrekening met het unilaterale spierballenvertoon dat de neocon Bush heeft laten zien.

Zo zien we dat in Europa graag: praten met Teheran in plaats van die zenuwachtig makende dreigementen met bombardementen. In Europa, anders dan in republikeins Amerika, vergeten we graag dat we een vijand hebben op het moment dat iemand (een land, een religie, een cultuur) ons als vijand beschouwt, en dat we die vijand niet kunnen overwinnen door te praten maar door geweld, hoe abject ook.

Voor dat geweld hebben we binnen de grenzen van de rechtsstaat de gedisciplineerde rotzakken van de veiligheidsdiensten, en hebben we op het internationale toneel het ruwe en ongepolijste Amerika. Dat Amerika blijft onder McCain en Palin – dat Amerika dat al verschillende keren de wereld heeft gered – en dat verdwijnt onder Obama. We krijgen dan weer het Amerika van Jimmy Carter, met gegijzelde diplomaten en militaire onmacht.

Dat is altijd het probleem: dat links parasiteert op de successen van rechts. Rechts moet altijd het geld verdienen dat links uitgeeft, de troep opruimen die het radicalisme veroorzaakt, en middels een surge de orde herstellen die een linkse presidentskandidaat de kans biedt goede sier te maken met de belofte van een spoedige terugtrekking van Amerikaanse troepen.

Jammer, erg jammer zal het dus zijn wanneer McCain morgen verliest – omdat Amerika dan op Europa gaat lijken.

Maar in een land waarin zowel de Democraten als de Republikeinen zichzelf als een vervolgde minderheid zien, is een woord van relativering op zijn plaats. Als McCain verliest, is dat voor conservatieven een blessing in disguise. Als de gematigde, centrumrechtse McCain de nieuwe president wordt – en wanneer, als gevolg daarvan, de conservatieve beweging zowel als de Republikeinse Partij zijn kleur zal aannemen – dan zal McCain rechts scherper kritiseren dan links, omdat rechts immers staat voor haat en verdeeldheid. Kritiek op links zal dan dus vier jaar lang niet mogelijk zijn en het conservatisme zal naar de marges van het politieke en intellectuele debat worden verdrongen. Wanneer McCain verliest en de radicaal Obama wint, zal kritiek op links jaren lang aan de orde van de dag zijn en de conservatieve beweging daarmee uiterst relevant.

En dat is toch ook een wenkend perspectief – zolang het verlies van McCain eervol zal zijn.

*) Dit artikel verscheen op 3 november 2008 in NRC Handelsblad.

Aboutaleb en Rotterdam

De eerste Nederlandse Marokkaan wordt burgemeester, en dat nog wel van de wereldstad Rotterdam, met 585.000 inwoners en 174 nationaliteiten de tweede stad van Nederland. Zijn naam is Ahmed Aboutaleb (1961), hij is van de PvdA, en hij is voormalig staatssecretaris van Sociale zaken (2007-2008) en voormalig wethouder van Amsterdam (2004-2007).

Aboutaleb heet al de ‘Rotterdamse Barack Obama’. Misschien dat dat geldt voor zijn charisma, dat bijvoorbeeld zichtbaar werd toen hij direct na de dood van Theo van Gogh pogingen deed om de gemoederen in Amsterdam te bedaren en verschillende groepen weer bij elkaar te brengen. Maar het geldt niet voor de manier waarop hij is verkozen.

De echte Obama hebben we in tv-spotjes eindeloos in discussie gezien met de inmiddels wereldberoemde Joe the plumber. Deze Joe Wurzelbacher is weliswaar geen erkend loodgieter en hij heeft een belastingschuld, maar hij kon wel op Obama aflopen en hem op de man af vragen wat de consequenties van Obama’s belastingplannen waren voor zijn plannen om voor 280.000 dollar het bedrijf over te nemen waarvoor hij altijd heeft gewerkt.

Zo hoort dat in een democratie: iemand die wil gaan regeren – of dat nu over het Amerikaanse imperium of over Rotjeknor is – heeft zich bekend te maken bij de burgers, zijn ideeën uit de doeken te doen en zich te verantwoorden.

Geen enkele Rotterdamse loodgieter heeft een stem gehad in de benoeming van Aboutaleb tot burgemeester van Rotterdam. Niemand heeft hem kunnen vragen wat hij van Rotterdam vindt, hoe hij de situatie ter plaatse analyseert en wat hij met de stad van plan is. Niemand ook heeft hem op de man af kunnen vragen hoe hij al zijn ferme uitspraken uit het verleden – recent nog in Vrij Nederland – precies heeft bedoeld en wat de praktische consequenties ervan zullen zijn.

Het wordt gemeenten zelfs verboden referenda te houden waarin de bevolking een oordeel geeft over de twee kandidaten die de gemeenteraad op de voordracht aan de minister van binnenlandse zaken wil zetten. Dit referendum sneuvelt nadat een voorstel dat de weg moest bereiden voor de direct gekozen burgemeester in 2005 al door toedoen van de PvdA in de Eerste Kamer is gesneuveld.

En dus zetten de acht fractievoorzitters van de Rotterdamse gemeenteraad, na veel geheime vergaderingen op de Veluwe, Ahmed Aboutaleb op één en is hij als nieuwe burgemeester bij minister Ter Horst van Binnenlandse zaken voorgedragen.
De fractievoorzitter van Leefbaar Rotterdam, Ronald Sörensen, was woedend over zoveel regentesk wangedrag. Wat moesten ze in Rotterdam, de stad van Fortuyn, met zo’n PvdA’er, een carrièrist uit 020 die niet alleen Ajax-fan is maar ook nog eens twee paspoorten heeft?

En de woede van Sörensen is begrijpelijk: het gaat hier duidelijk om een politieke benoeming – de rapportcijfers van de kandidaat van Leefbaar Rotterdam, oud-havenwethouder Wim van Sluis waren natuurlijk hoger dan die van Aboutaleb – bedoeld om Leefbaar Rotterdam de politieke wind uit de zeilen te nemen.

Marco Pastors, die namens LR in de selectiecommissie zat, accepteerde de benoeming van de op één na beste kandidaat omdat Aboutaleb een plusje meebrengt: zijn houding in het integratiedebat, waarin hij zich nadrukkelijk van de meeste andere PvdA’ers onderscheidt.

Met dat standpunt onderstreept Pastors de juistheid van het standpunt dat menig rechts columnist of politicus de laatste jaren heeft ingenomen: dat het hun niet om de islam ging, maar om de vraag in hoeverre dat geloof met de democratische rechtsstaat verenigbaar is, en dat zij geloven in de mogelijkheid dat individuele moslims erin zullen slagen een vorm van islam te ontwikkelen die wel degelijk in onze samenleving past.

Nu die man er is, moet je hem een gulle kans geven. Hij zal het sowieso nog moeilijk krijgen in een stad waarin autochtonen hem zien als ‘een van hen’, terwijl allochtonen hem al lang niet meer zien als ‘een van ons’.

Ik voorspel dat de neuzen bij Leefbaar Rotterdam op zeer korte termijn weer in dezelfde richting zullen staan, wanneer de eerste emoties zullen zijn geluwd.
En ik voorspel mooie tijden voor Rotterdam: want die jongens van Leefbaar Rotterdam zijn er natuurlijk meer dan ooit op gebrand om die mooi pratende burgervader heel scherp aan zijn eigen woorden en houding te herinneren. De stad zelf is de uiteindelijke winnaar.

*) Deze column is eerder verschenen in Binnenlands Bestuur.

2.11.08

Vorming door Grote Boeken

De GroteBoeken – de klassieken uit de westerse beschavingstraditie – moeten vanzelfsprekend worden gelezen. Maar belangrijker nog dan de vraag wát we lezen is de vraag hóe we lezen.

In de Amerikaanse stad Annapolis (Maryland), een uurtje rijden van de hoofdstad Washington, staat een van de meest bijzondere scholen die ik ooit heb bezocht: St. John’s College. Het is geen middelbare school en geen universiteit. Het zit er tussenin, dit liberal arts college. Op de campus staan fraaie achttiende- en negentiende-eeuwse gebouwen, en in de klaslokalen zitten docenten en studenten met elkaar opeengepakt rond een soort huiskamertafel. Ze lezen met elkaar één specifiek boek, en de les bestaat in één lange onderlinge discussie van het gelezene.

Vier jaar duurt een verblijf aan deze school, en de studenten doen in die vier jaar niets anders dan met elkaar boeken lezen. Niet zomaar boeken maar Great Books, de Grote Boeken uit de westerse beschavingtraditie. Zo lezen ze in hun eerste jaar alles van Homerus en Plato en andere Griekse schrijvers, in hun tweede jaar de Romeinen, Augustinus en de belangrijke teksten uit de Middeleeuwen en de Renaissance, zoals Dante en Chaucer, Machiavelli, Rabelais en Montaigne. In het derde jaar volgen de grote schrijvers uit de vroegmoderne tijd, tot en met de romans van Jane Austen, en in het vierde en laatste jaar staan de belangrijke filosofen, schrijvers en politici van de negentiende en twintigste eeuw op het programma. De studenten verdiepen zich niet alleen in literaire, filosofische en politieke teksten, maar ook in muziek (een mis van Josquin Des Prez bijvoorbeeld) en in de belangrijke publicaties uit de geschiedenis van de wetenschap, van Harvey en Copernicus tot Newton en Einstein. In laboratoria doen zij zelfs de proeven na die deze geleerden tot hun grote ontdekkingen hebben gebracht.

Het is natuurlijk prachtig allemaal. En de reden dat dit soort scholen (St. John’s is al lang niet meer het enige liberal arts college) zo succesvol is, is zo goed als zeker gelegen in de stuitende teloorgang van het onderwijs, ook in de Verenigde Staten. Schrijvers die vroeger op een beetje gymnasium werden gelezen, moeten nu in een soort vervolgcursus aan de orde komen. Maar het mooie is natuurlijk wel dat het gebeurt, en mooier nog is dat de deelnemers deze jaren beschouwen als de basis van hun (latere) universitaire scholing, of ze nu talen, rechten of geschiedenis of een exact vak gaan studeren. Een beschaafd mens laat zich vormen door de wijsheid der eeuwen zoals die in boeken is neergeslagen – door ‘the best that has been thought and said’, zoals de negentiende-eeuwse Engelse pedagoog Matthew Arnold het uitdrukte. En die vorming dient aan iedere verdere specifieke studie vooraf te gaan.

Toch schuilt er zelfs bij zoveel moois een adder onder het gras. De docenten begeleiden de studenten tamelijk losjes. Zij spreken geen oordeel over de gelezen boeken uit en dringen zeker geen oordeel aan de studenten op. Alle boeken zijn even belangrijk en even lezenswaardig, als producten van de menselijke geest. Of sommige boeken waar zijn en anderen onwaar, dat moeten de studenten maar voor zichzelf ontdekken en uitmaken. De docenten helpen de studenten alleen om tot de inhoud van de boeken door te dringen.

Er zit dus een enorm relativisme in zo’n Grote Boekenprogramma ingebakken. Het gaat om wát de studenten lezen – een bepaalde canon van grote Boeken. Het gaat er niet om hóe ze die boeken lezen, zoekend en onderscheidend, op zoek naar een objectieve waarheid.

De kritiek die dus op die op zich prachtige Grote Boekenprogramma’s mogelijk is, kan ook geleverd worden op de serie boeken die de Amsterdamse uitgever Mets & Schilt sinds dit jaar op de markt brengt: een serie vertalingen van boeken (uitgegeven door de Amerikaanse uitgever Atlantic Books) over ‘boeken die de wereld veranderden’. Er zijn nu drie delen verschenen: over de Bijbel, over de Ilias en de Odyssee van Homerus, en over de economische werken van Adam Smith. Op het programma staan nog boeken over Het Kapitaal van Karl Marx, over Plato’s Politeia, de Koran, De oorsprong der soorten van Charles Darwin, De rechten van de mens van Thomas Paine, en Over de oorlog van Clausewitz . Het zijn boeken die ook deel uitmaken van het curriculum op St. John’s, en het zijn inderdaad boeken die de wereld hebben veranderd en daarmee klassiek zijn, onderdeel van de canon van boeken die een goed opgevoed mens gelezen dient te hebben. Maar hóe worden deze boeken gelezen in de boeken die aan hen zijn gewijd?

Het boek over de Bijbel is geschreven door de beroemde godsdiensthistorica Karen Armstrong. Auteur van het boek over Homerus is de Argentijnse essayist en bibliofiel Alberto Manguel. Patrick Jake O’Rourke tekent voor het boek over Adam Smith. Karen Armstrong gaat door voor een specialiste op het terrein van de drie monotheïstische godsdiensten en publiceerde al eerder over Mohammed en de Islam en schreef een boek dat zij de titel Een geschiedenis van God meegaf. Alberto Manguel (1948) is een fenomenaal geleerde man, een minnaar van boeken en literatuur, auteur van boeken over lezen en over bibliotheken. O’Rourke (1947) is een begaafd en veelzijdig publicist en is momenteel verbonden aan het Cato Institute in Washington, een ‘klassiek-liberale’ ofwel ‘libertarische’ denktank, die het gedachtegoed verspreidt dat kan worden samengevat in de opvatting dat de overheid, zeker in het economische leven, geen onderdeel van de oplossing maar van het probleem is.

Armstrong behandelt de Bijbel niet als een goddelijk maar als een puur menselijk boek, met teksten van uitlopende aard die een lange ontstaansgeschiedenis hebben en na hun codificatie een enorme invloed hebben uitgeoefend. Dat ontstaan weerspiegelt vooral de onderlinge discussies tussen de schrijvers en redacteuren van de Bijbel en weerspiegelt vooral de tijd waarin zij leefden. In de hoofdstukken over de invloed van de Bijbel beschrijft Armstrong de manier waarop teksten in de loop van de tijd zijn gelezen en uitgelegd, en ook dat natuurlijk weer met de maatschappelijke omstandigheden als bepalende factor. Er zijn erge dingen met de Bijbel gebeurd, zo legt Armstrong vast: slavernij en antisemitisme zijn ermee gerechtvaardigd, ‘christenfundamentalisten’ zijn aan de haal gegaan met het boek Openbaring, zoals Joodse kolonisten dat hebben gedaan met het boek Jozua.

Ik heb het niet zo op die Armstrong, eerlijk gezegd. Er staat veel onzin in haar boek. Zo zegt ze dat de Bijbel een gewelddadig boek is, veel meer dan de Koran, en dat we ons nadrukkelijk moeten distantiëren van onze christelijke cultuur die eigenlijk vooral ellende heeft voortgebracht. Die boodschap maakt Armstrong tot zo’n succesvol auteur, denk ik, vooral ook omdat ze eraan toevoegt dat het met de islam en de profeet wel snor zit en dat we voor die man en zijn boek helemaal niet op onze qui-vive behoeven te zijn. Dat is precies wat de meeste mensen willen horen.

Van het boek van Manguel heb ik genoten. Zijn verhaal over de twee oude verhalen van die ene dichter aan het begin van de westerse literatuurgeschiedenis, de blinde Homerus – het verhaal over de val van Troje en het verhaal over de lange thuisreis van Odysseus – groeit in dit elegante boek uit tot een geschiedenis van de wereldliteratuur zelf. Vergilius smeedde die verhalen om tot een groots epos over het ontstaan van het Romeinse Rijk, grote schrijvers als Dante, James Joyce en Derek Walcott zijn er beslissend door beïnvloed. Manguel weet het en kan het minutieus beschrijven omdat hij nu eenmaal alles heeft gelezen, en er op een zeldzaam vervoerende wijze over kan schrijven.

O’Rourke heeft het boek geschreven dat nu, in tijden van financiële crisis, door iedereen zou moeten worden gelezen. Het boek van Adam Smith over The Wealth of Nations (1776) geldt als de grondslag van het westerse kapitalisme, omdat hij (onder veel meer) schreef dat een bakker niet uit liefdadigheid brood bakt maar omdat er vraag naar is en er dus een prijs voor kan worden gevraagd, en dat dit systeem prima is. Maar veel minder bekend is dat Smith eerder een boek schreef met de titel The Theory of Moral Sentiments (1759), en dat boek is een deugdethiek. Smith was van mening dat het kapitalistische systeem alleen goed kon functioneren wanneer het werd gedragen door goed opgevoede en gevormde mensen die zich de deugden (de waarden en normen) eigen hebben gemaakt die een ongebreidelde hebzucht in toom houden. Die vorming is een betere garantie tegen de verwording van het kapitalistische systeem dan massaal overheidsingrijpen.

Aan het boek van Armstrong zou ik geen zuur verdiend geld verbranden, het boek van Manguel wens ik in de handen van vele literatuurliefhebbers, en het boek van O’Rourke zou ik graag in ieders bezit zien, nu vele commentatoren in een vlaag van linksig revanchisme de schuld van de huidige kredietcrisis bij het kapitalisme leggen. Als alle bankiers en beurshandelaren hun Adam Smith hadden gelezen, hadden we de afgelopen weken en maanden hele andere voorpagina’s gehad.


Alberto Manguel, De Ilias en de Odyssee van Homerus
Uitgeverij Mets & Schilt, Amsterdam; geb. met stofomslag, 252 blz.; ISBN 978 90 5330 659 8; € 18,-

P. J. O’Rourke, The Wealth of Nations van Adam Smith
Uitgeverij Mets & Schilt, Amsterdam; geb. met stofomslag, 222 blz.; ISBN 978 90 5330 636 9; € 18,-

Karen Armstrong, De Bijbel
Uitgeverij Mets & Schilt, Amsterdam; geb. met stofomslag, 272 blz.; ISBN 978 90 5330 578 2; € 18,-


*) Deze recensie verscheen eerder in het Reformatorisch Dagblad.

31.10.08

Hints in the wind

Eén handdruk was ik verwijderd van Lou Reed. In het Grand Theatre aan de Markt in Groningen schudde ik deze week de hand van Laurie Anderson, zangeres van O Superman (1981) en de echtgenote van de zanger van Walk on the Wild Side en Perfect Day. Laurie Anderson en de muzikant Alvin Curran zaten in hetzelfde programma als ik: een avondje over de Amerikaanse verkiezingen, georganiseerd door het Studium Generale van de universiteit en gepresenteerd door oud-journalist Vladimir Bartelds.

Laurie Anderson en Alvin Curran presenteerden zich op onnavolgbare wijze als leden van de Amerikaanse radical chic. Ik vroeg me af of er in Nederland nog wel mensen zijn die zo ongelooflijk links zijn als zij. Dat de gevangenissen in de Verenigde Staten zo groot zijn, schreven zij bijvoorbeeld toe aan de privatisering: sindsdien is er een commercieel belang bij gevangenisstraffen en de rechterlijke macht schiet het bedrijfsleven graag te hulp. Maar ze brachten het heel kunstzinnig. Vooral de manier waarop Laurie Anderson sprak was knap, met een perfecte dictie en timing.

Maar na een poosje begon het toch te vervelen – totdat Alvin Curran een zin uitsprak die mij trof. Hij zei dat de stemming in de Verenigde Staten tot op zekere hoogte vergelijkbaar was met de sfeer aan de vooravond van 1968. Er komt verandering (change!), zei Curran, het wordt leven of dood (en Obama is natuurlijk het leven), mensen zijn op een prettige manier in verwarring en hopen op een nieuw begin. There is a hint in the wind, a hint of revolution.

Alhoewel met die uitspraak van Curran onduidelijk blijft waarom Obama dan nog niet op 80 of 90 procent van de stemmen staat, denk ik dat hij voor een deel gelijk heeft. En die hints suizen niet alleen door de Democratische maar ook door de Republikeinse wind.

Amerikaanse conservatieven staan dezer dagen voor een groot dilemma.

1. Ze weten dat de Republikein die in het Witte Huis zit, de mentale kleur aan de conservatieve beweging en aan de Republikeinse Partij geeft. (Vandaar dat ze de afgelopen jaren zoveel scherpe kritiek op de persoon en het beleid van George W. Bush hebben uitgeoefend.)

2. Ze weten ook dat het hart van McCain’s politiek in zijn weigering bestaat om links aan te vallen. Dat zou immers ‘hatelijk’ zijn en ‘verdeeldheid en tweedracht’ brengen. Tegelijkertijd is hij kritisch over rechts, dat immers ‘haat’ en ‘tweedracht’ zaait.

3. Ergo: wanneer McCain de nieuwe president van de Verenigde Staten wordt, zal er geen conservatieve en Republikeinse oppositie tegen links zijn, ook niet tegen het linksige in McCain zelf uiteraard, en de conservatieven zullen zich in de gemarginaliseerde positie bevinden waarin zij zichzelf hebben gemanoeuvreerd door deze McCain als president te kiezen.
Als Obama daarentegen de nieuwe president wordt, zal er een overvloed aan conservatief en Republikeins verzet tegen links zijn, en conservatieven zullen een hoofdrol spelen in de nationale politiek, in plaats van een bijrol in de marges. En Sarah Palin kan er dan in 2012 voor gaan.

4. Maar conservatieven weten ook dat een presidentschap van Obama zo beschadigend zal zijn voor het land dat zijn verkiezing simpelweg gestopt moet worden, hoe slecht McCain ook is en hoezeer hij het conservatisme ook zal beschadigen.

5. Voor conservatieven bestaat het dilemma dus in de vraag of zij de eerste drie argumenten overtuigender vinden dan het argument in stelling 4.
Ik ken nogal wat Amerikaanse conservatieven die van mening zijn dat de macht en Washington de Republikeinse Partij zozeer hebben gedeformeerd dat het tijd wordt voor een generatiewisseling – de oude mannen, die nog altijd gloriëren in de Reagan-jaren moeten plaats maken voor jonge(re) conservatieven die – in het spoor van de Tories van David Cameron – een inhoudelijke vernieuwing willen. Zij kiezen dus voor de eerste drie argumenten, en gaan volgende week niet stemmen. Ik begrijp hun positie, maar zou uiteindelijk toch kiezen voor argument 4 – omdat we het hier over politiek hebben en intellectualistische argumenten daarin maar een beperkte rol mogen spelen.

Na acht jaar Bush, na ongekend desastreuze populariteitscijfers, na een wanhopige oorlog in Afghanistan en Irak, na een kredietcrisis die gek genoeg aan ‘het kapitalisme’ en ‘de vrije markt’ wordt toegeschreven, met een kandidaat die door velen charisma wordt toegedicht en een onhandige tegenkandidaat van wie je in ieder geval moet toegeven dat hij blank is en een man en oud – nu zouden de Democraten toch een keer moeten kunnen winnen. Als ze dat lukt, zou dat betekenen dat Amerika een beetje meer op Europa is gaan lijken en dat zou erg jammer zijn. Maar de Republikeinen kunnen dan in de luwte van de oppositie een inhoudelijk alternatief gaan voorbereiden. Als het ze weer niet lukt, net als John Kerry in 2004, nou ja, dan toont de VS daarmee zijn kracht en blijven de Democraten de losers zoals we ze hebben leren kennen.

In Nederland zullen de teleurstelling en de verbittering ongekend zijn – vooral ook omdat de media hun enthousiasme voor Obama niet in bedwang hebben weten te houden en hij ook hier voor een Messias doorgaat – als de aankondiger van een nieuwe revolutie, vergelijkbaar met die van 1968. Waarmee maar weer bewezen is dat wat conservatief realisme de beste voorbereiding op een confrontatie met de werkelijkheid is.

(eerder verschenen op de website van de NOS)

28.10.08

Onze broeders van de SGP

In de Trouw van vandaag heb ik onderstaand artikel gepubliceerd over belangrijke ontwikkelingen binnen de SGP. (De titel boven het stuk in Trouw ['Mannenbroeders niet meer Hollandse taliban'] is misleidend, omdat ik nooit van mening ben geweest dat de SGP de 'Hollandse taliban' waren.)

Twee jubilea zijn zo goed als onopgemerkt voorbijgegaan. De Staatkundig-Gereformeerde Partij vierde haar 90-jarig bestaan en haar politiek leider, Bas van der Vlies, mocht tegelijk gedenken dat hij al 10.000 dagen lid van de Tweede Kamer is.

Dat er maar zo weinig aandacht voor die twee gebeurtenissen is geweest, zullen de SGP’ers nauwelijks betreuren – als het ze al is opgevallen. Ze leven over het algemeen wat teruggetrokken en in het Reformatorisch Dagblad stond een interviewtje met Van der Vlies. En dan is het goed.

Het gebrek aan belangstelling bij de andere media is niet onbegrijpelijk. Van der Vlies is nu 27 jaar Kamerlid, en alhoewel dat opmerkelijk is in een tijd van jobhopping en kortlopende contracten, was de ARP’er Lodewijk Duymaer van Twist al eens ruim 44 jaar Kamerlid, Tilanus sr. (CHU) was het bijna 41 jaar en de liberaal Hendrik Goeman Borgesius was het 39 jaar.

Bovendien is de SGP in de ogen van velen een wat excentrieke partij, to put it mildly. Als oudste partij van het land heeft het twee opvattingen die voor de rest van Nederland onverteerbaar zijn.

In de eerste plaats menen SGP’ers dat mannen en vrouwen een geheel eigen rol in het leven hebben te spelen, en dat betekent dat vrouwen wel op de SGP mogen stemmen en er wel lid van mogen worden, maar de partij niet in enig politiek orgaan mogen vertegenwoordigen. Dat is discriminatie!, roept een enkele actiegroep, en het antwoord op de vraag of de SGP haar overheidssubsidie behoudt, is nog steeds onzeker.

Bovendien is de SGP een ‘theocratische’ partij. Dat wil zeggen dat ze graag zou zien dat de overheid en de kerk gezamenlijk het volksleven in christelijke banen zouden leiden. Ten tijde van de Republiek dachten velen er zo over en er zijn historici die menen dat dit ideaal hier of daar een jaar of wat gerealiseerd is. Erg populair is die opvatting nooit geweest en is die nooit geworden. Maar het betekende wel dat de SGP eigenlijk van mening was dat de vrijheid van godsdienst en van onderwijs anderen niet toe kwam.

Goed, met zulke standpunten is een goede pers niet bij voorbaat verzekerd. Maar daardoor is niet opgemerkt dat de partij vorige week, bij de viering van haar 90-jarig bestaan in een kaal wegrestaurant, een verrassende en belangrijke stap heeft gezet. In de eerste plaats heeft ze het woord ‘theocratie’ afgezworen. Dat riep na 11 september 2001 te veel misverstanden op. Waren de SGP’er niet onze eigen Taliban, die uiteindelijk de staat der Nederlanden volgens hun strikte religieuze opvattingen wilden inrichten?

Maar bovendien laten de SGP’ers het niet bij woorden alleen. Ze spreken ook met elkaar af dat ze de moderne, neutrale, democratisch geordende staat accepteren, en daarmee ook dat andere groepen dezelfde rechten op de vrijheid van godsdienst en onderwijs kunnen claimen. Je kunt die rechten niet voor jezelf opeisen, en van dat opeisen een van de belangrijkste activiteiten van je politieke leven maken, en ze anderen tegelijkertijd ontzeggen.

Het is een stap die de aartsvader van de christelijke politiek in Nederland, Groen van Prinsterer, 150 jaar geleden al heeft gezet, toen zulks nog opzienbarend was. En het lijkt bijna een belediging voor de lezer om er hier toch aandacht voor te vragen.
Ik doe dat toch omdat de ontwikkelingen binnen de SGP mij gewoon een beetje blij maken. Ik heb altijd gedacht dat de achterban van de partij – een paar honderdduizend mensen – het hart en bloed van de natie vormen. Als het erop aankomt, heb je ze hard nodig. Ik houd van die mensen.

Maar door die merkwaardige ideeën over vrouwen en staatsmodellen, had deze groep zich nodeloos van de rest van de samenleving geïsoleerd – of beter: hadden de leidinggevenden (want we hebben het hier nog over een echte zuil) al die gezagsgetrouwe mensen in een positie gemanoeuvreerd waarin al het talent en alle energie die erin schuil ging, al bij voorbaat kansloos en vruchteloos was. En gelooft u mij, er is daar veel talent en veel levenskracht. Maar het zat opgesloten en mocht er niet uit.

Wat we nu dus gaan zien is dat deze mensen niet meer eindeloos onder elkaar gaan zitten discussiëren over esoterische onderwerpen die alleen intern van schijnbaar belang zijn, maar dat ze vrij en vastberaden gaan meedoen aan relevante maatschappelijke discussies – op de voorwaarden zoals we die met elkaar hier in dit land hebben afgesproken en waaraan SGP’ers zelf, ondanks zichzelf, het nodige hebben bijgedragen.

Welkom in de strijd, mannenbroeders!

17.10.08

Hoe McCain denkt nog te kunnen winnen

Voor het eerst riep een presidentieel debat niet alleen vanwege het tijdstip van de uitzending herinneringen op aan het beroemde gevecht tussen Mohammed Ali en George Foreman, in oktober 1974 in het toenmalige Zaïre (The Rumble in the Jungle). Ali paste toen de befaamde rope-a-dope taktiek toe: hij liet Foreman een paar ronden lang beuken en slaan, terwijl hij zelf in de touwen ging hangen. Daarmee putte hij Foreman zo uit dat hij zelf in de achtste ronde, met nog twintig seconden op de klokken, een dodelijk vermoeide en waggelende Foreman met twee klappen knock-out kon slaan.

Dat was ook de taktiek deze week van Barack Obama tijdens het derde en laatste presidentiële debat tussen hem en John McCain.
Hij wist dat hij in de peilingen ver voor stond en alleen maar uit liep. Hij wist dat McCain een wanhoopsoffensief moest ontketenen, en dat hij zelf alleen maar cool & collected hoefde te verdedigen en presidentiële waardigheid uit te stralen. En zo scoorde McCain punten, maar won Obama – opnieuw – het debat. Het enige verschil met de Rumble in the Jungle was dat Obama niet het killer’s instinct had om het karwei voortijdig te klaren.

Nu Obama de debatten met McCain heeft gewonnen en nu hij dankzij de kredietcrisis op een comfortabele voorsprong staat in de peilingen, heeft hij natuurlijk nog niet de verkiezingen zelf gewonnen. Er zijn nog wat veldslagen te gaan.

Een goede vriend van mij woont in Pennsylvania, in het oosten, een uurtje rijden ten zuiden van Philadelphia. Hij stelde verrast vast dat zijn staat zich de laatste tijd mag verheugen in een haast overweldigende belangstelling van de Republikeinen. John McCain en zijn running mate Sarah Palin zijn er onlangs dagenlang geweest, voor bijeenkomsten zowel op het platteland als in de suburbs van Philadelphia.

Die belangstelling heeft alles te maken met een belangrijke strategische conclusie die het campagneteam van McCain heeft getrokken en de beslissing die zij daaruit laten voortvloeien: er is nog maar één kans om deze verkiezingen te winnen en die kans ligt in Pennsylvania.

Pennsylvania is een bijzondere staat. Met ongeveer 12,5 miljoen inwoners is het de zesde staat van de Verenigde Staten van Amerika, maar politiek en cultureel speelt het geen grote rol. De staat is gesticht door de religieuze maar tolerante sekte van de Quakers, en de grootste stad van Pennsylvania – Philadelphia – is de plaats waar zowel de Onafhankelijkheidsverklaring als de Constitutie is geschreven. Maar de staat heeft sindsdien geen grote schrijvers of filosofen voortgebracht. In economisch opzicht neemt de staat sinds de jaren dertig van de vorige eeuw geen belangrijke positie meer in, toen de kolenindustrie rond Pittsburgh tot stilstand kwam. De bevolking groeit nauwelijks nog. Pennsylvania is geen staat van grote bedrijven maar vooral van kleine zelfstandigen.

Pennsylvania vormde in april al het decor van een belangrijke slag in het duel tussen Obama en Hillary Clinton. Obama moest toen laten zien dat hij ook een staat met veel blanke blue collar workers (zogenaamde Reagan Democraten, economisch links maar cultureel conservatief) aan zich kan binden. Maar kort voor de voorkiezingen in Philadelphia maakte hij een grote fout, toen uitlekte dat hij tijdens een besloten fondsenwervingsavond in San Francisco uitspraken had gedaan over economisch gefrustreerde mensen in kleine plaatsen die zich ‘bitter vastklampen aan wapens en hun geloof’. Obama deed het niet goed in Pennsylvania.

Het team van McCain heeft nu vastgesteld dat de weg naar de overwinning langs alle staten leidt die George W. Bush in 2000 en 2004 heeft gewonnen, met twee uitzonderingen: Colorado en Virginia. McCain moet dan dus wel de swing states Florida, Ohio, North carolina, Missouri en Nevada winnen). Maar New Hampshire en enkele staten in het noordelijke midwesten (Iowa, Minnesota, Wisconsin, Michigan) kan hij laten lopen – met één uitzondering: Pennsylvania.

McCain heeft nog een boel te doen in Pennsylvania, en vandaar natuurlijk dat die vriend van mij uit Pennsylvania zoveel Republikeinse rallies ziet. Als deze tactiek slaagt, wint McCain de verkiezingen met 273-265.

We moeten twee kanttekeningen maken.

De strateeg achter deze beslissingen is Mike DuHaime, McCain’s politieke campagneleider. Hij was ook de man die Rudolph Giuliani adviseerde om tijdens de Republikeinse voorverkiezingen niet in New Hampshire mee te doen en pas actief te worden in Florida. Dat advies heeft voor Giuliani tamelijk desastreus uitgewerkt.

En misschien nog wel belangrijker: de conservatieve coalitie verpulvert met de dag. Niemand minder dan Christopher Buckley (1952) maakte bekend dat hij voor Obama gaat stemmen. De familie Buckley is de belichaming van het Amerikaanse conservatisme, de Kennedy’s op rechts. Christopher's vader, Bill Buckley, is de Godfather van de beweging. Christopher was speech writer van George H. Bush en van John McCain, en schreef een column voor National Review, het blad dat zijn vader in de jaren vijftig oprichtte en dat meer dan enig ander podium ervoor heeft gezorgd dat de coalitie werd gesmeed die de Republikeinse Partij is gaan dragen.

‘Sorry, Dad’, stond er boven zijn column die hem zijn positie bij National Review kostte. Maar hij schreef ook dat een verlies van McCain – vanwege zijn grote verdiensten voor het land - erger dan tragisch zal zijn: als graffiti op een marmeren borstbeeld.

Familie Blokker in verwarring

We zijn een vervelend volkje, vindt de familie Blokker. Zolang we hen niet stoorden ging het goed, maar nu we niet meer zwijgen, maken we de heren chagrijnig.

We leven deze week in de week van de geschiedenis en dat zullen we weten ook. Naast tal van lokale activiteiten staat aanstaande zaterdag de Nacht van de Geschiedenis in hotel Krasnapolsky in Amsterdam op de agenda, het boek van Luuc Kooijmans over de zeventiende-eeuwse wetenschapper Jan Swammerdam is net verkozen tot het beste historische boek, en er zijn twee televisieseries over de Nederlandse geschiedenis van start gegaan: Verleden van Nederland en Nederland in 12 moorden, die de komende weken iedere zondagavond op Nederland 2 te zien zijn.

De TELEAC-serie over de twaalf Nederlandse moorden is gebaseerd op het gelijknamige boek van de familie Blokker, vader Jan (oud-columnist van de Volkskrant) en zonen Jan jr. (leraar/publicist) en Bas (NRC-journalist). Dat boek gaat over de Nederlandse identiteit. Maar die bestaat niet, zo luidt niet alleen de conclusie maar ook het uitgangspunt van het boek. ‘Als volk zijn we vaak een stuk onnederlandser geweest dan we misschien dachten’, is de moraal. Maar het oordeel over de Nederlandse burger valt in het boek vaak heel wat vinniger uit dan in deze milde correctie.

Dat er zoveel behoefte bestaat aan iets eigens, een identiteit, komt omdat we veel zekerheden hebben verloren, leggen de auteurs geduldig uit. Onze gulden en nationale zelfstandigheid hebben we verloren aan de Europese Unie, de iconen van onze handel en nijverheid aan de globaliserende economie en onze straten, buurten, scholen en dorpen zijn door de komst van niet-westerse immigranten onherkenbaar veranderd.
Nu zien we onszelf graag als verdraagzame en vreedzame polderaars, zonder vrees voor het vreemde of onbekende. Maar dat is een constructie waar helemaal niets van klopt. We zijn een bij tijden hysterisch volkje, xenofoob en intolerant. De twaalf moorden die de Blokkers beschrijven bewijzen dat, menen zij. En je hoeft tegenwoordig alleen maar naar bepaalde tv-programma’s terug te kijken, zoals Buren of De Rijdende Rechter om te zien hoe ‘doorsneeburgers’ staaltjes van onze volksaard tonen: ‘hebzuchtig, zelfgenoegzaam, verongelijkt, onverzoenlijk’.

Niets is zo veranderlijk als onze identiteit, zegt de firma Blokker. Maar tegelijk, beweren de Blokkers, is dat onaardige en rancuneuze de kern van die identiteit. Er wordt zelfs geen poging gedaan die tegenstrijdigheid uit te leggen.

Niks is volgens de Blokkers zo Nederlands als het Fortuynisme. Toch ontbreekt de moord op Pim Fortuyn in dit boek. Ook dat wordt niet verantwoord. Zou het zijn omdat de twaalf beschreven moorden de ‘onverdraagzaamheid, hysterie of vreemdelingenhaat’ van het klootjesvolk zouden illustreren, terwijl het bij Fortuyn om de moord gaat van een klootjesvolktribuun door een puinruimer van de elite?

De goede lezer weet nu al hoe laat het is. Dit boek is het werk van drie heren die zichzelf als meedogend progressief zien, terwijl ze in hun praktische stellingname op een elitaire manier volksvijandig zijn.

Jan Blokker (1927) is van mening dat hij en zijn kameraden niet meer ‘onder ons’ verkeren en zegt dat hij zich daardoor ‘belaagd’ voelt.

In de woestijn van de cultuur van de ‘doorsneeburger’ was er altijd een oase: zijn ‘eigen krant’, de Volkskrant, die ‘warme krant’ waaraan hij als koning der columnisten bijna veertig jaar lang zijn stilistische meesterwerkjes heeft bijgedragen. Die krant was weliswaar rooms (geweest), maar had zich losgemaakt van de kerk en van de vakbeweging. Sindsdien waren ze onder ons geweest, hij en zijn vrienden, de bovenlaag, en de meerderheid (de rest) van de bevolking was zo vriendelijk geweest beleefd te zwijgen.

Blokker vertelde het Jan Tromp in een interview dat op 27 september in de Volkskrant stond.

Maar toen kwamen Fortuyn en Van Gogh, en Wilders en Verdonk en Paul Scheffer, de straat ging zich roeren, de revolutie begon te dansen, en de oude bovenlaag werd in haar oase belaagd en staat nu zelfs op het punt de strijd op te geven.

Kinneging en Livestro hebben de jaren zestig en zeventig al weg gemitrailleerd, en iedereen die in de jaren tachtig iets fouts heeft gedaan moet nu op de knieën. Zo is het de gehele Nederlandse geschiedenis gegaan: er is een bepaalde status quo, een klein groepje komt die abrupt veranderen en de meerderheid past zich aan. Toen Blokker en zijn bovenlaagse vrienden de boel overnamen en de meerderheid bleef zwijgen, was er ‘onder ons’ niets aan de hand natuurlijk. Maar nu een nieuw clubje mensen die meerderheid een stem geeft, worden de heren een beetje chagrijnig.
Blokker en de zijnen rest niets dan de woestijn. ‘Het gaat snel’.

Het begon al in 2006, toen Blokker na een conflict met zijn krant – die ‘in het spoor van Hendrik Jan Schoo op de boot van Afshin Ellian en Leon de Winter’ stapte – naar nrc.next overstapte. En nu moet hij toezien hoe zijn oude krant zich ontpopt als de doorstart van Opinio, dat ‘malle en mislukte blaadje’, vol geschreven door ‘enge mensen’ als Andreas Kinneging en Jaffe Vink.

Wie dit leest, moet even terugdenken aan het interview dat Blokker in december 2004 aan Vrij Nederland gaf en waarin hij zei: ‘Wie nu in de war is, was dat altijd al’.

Blokker was toen zelf nog net zo eng als Jaffe Vink, overigens. Hij geloofde niet ‘dat al die moslims zulke aardige mensen zijn. Als blijkt dat er op allerlei plaatsen Van de Ven-achtige malloten rondhangen, zeg ik: sjoemel maar even met de rechtsstaat en pak ze op.’

Gelukkig maakt hij nu deel uit van de wereld van NRC Handelsblad, en is daar weer een beetje onder zijn bovenlaagse ons. Want bij NRC lopen nog essayistisch denkende mensen die vanuit een grote distantie schrijven, toonbeelden van intellectuele evenwichtigheid.

Onlangs stond er nog zo’n groots, evenwichtig, met voorbeeldige distantie geschreven essay in. Het ging erover dat hoog opgeleiden naar politiek links gaan, en de onderklasse naar politiek rechts. Ik ben een aantal keren aan dit stuk begonnen, maar het lukte niet. De titel getuigde al van die morele zelfgenoegzaamheid die voor die zwijgende meerderheid zo aanstootgevend werd dat ze de onder-onsers uit hun oase hebben verdreven.

In de Volkskrant stond diezelfde dag een interview met Herman Wijffels waarin hij licht triomfantelijk de ondergang van het kapitalisme vaststelde als gevolg van de kredietcrisis. In diezelfde krant was René Cuperus het met hem eens en Amanda Kluveld niet, en in de krant van de dinsdag erna ging Arie Elshout erop door.

Is deze verblijdende diversiteit te danken aan de doorstart van Opinio in de Volkskrant? Natuurlijk niet. De Volkskrant is de enige landelijke krant die iets heeft geleerd van de revolte van de afgelopen jaren. Daarom staat er nu wel eens een stukje in de krant van iemand die het niet altijd voor de volle 100 procent met Jan Blokker c.s. eens is. Dat Jan Blokker daardoor zo beledigd is dat hij voortdurend gaat zitten mokken over zijn huidige status van vervolgde minderheid, toont aan hoe kleinzielig zijn ‘onder ons’ was, en hoe overbodig ze in hun verwarring zijn geworden.