13.11.07

De dubbele tong van Tariq Ramadan

Zoals bekend, wil de Leidse universiteit de moslimfilosoof Tariq Ramadan benoemen tot hoogleraar Islam, op een leerstoel die door de sultan van Oman wordt gesponsord. Ramadan wordt gevierd als een moderne intellectueel die als geen ander een brug tussen het Westen en zijn migrantengemeenschappen zou kunnen slaan. Maar niets is minder waar - zoals o.a. Paul Berman heeft aangetoond in een lang essay dat hij publiceerde in The New Republic, en dat in een Nederlandse vertaling als apart boekje is verschenen bij uitgeverij Meulenhoff. In de HP/De Tijd van deze week bespreek ik deze publicatie van Berman:


Ruim twee jaar geleden organiseerde de Edmund Burke Stichting samen met het American Enterprise Institute uit Washington een tweedaagse conferentie over ‘De islam en de toekomst van Europa’. Het was een mooie bijeenkomst, met deelnemers als Hans Jansen, Arie Oostlander en Hans van Baalen van Nederlandse zijde, en met Danielle Pletka, Michael Rubin, Daniel Pipes en Reuel Marc Gerecht van (neoconservatieve) Amerikaanse zijde. De geleerdste en tegelijk meest aimabele man van Europa, de Parijse hoogleraar Rémi Brague, was er ook.

Ik herinner me vooral hoe de Amerikanen hoofdschuddend door Rotterdam liepen, waar we een bezoek aan de Turkse Mevlana-moskee brachten en door (toen nog) wethouder Marco Pastors werden ontvangen. ‘Als je een verzorgingsstaat hebt als de Nederlandse en geen idee hebt van je eigen identiteit, sta je moslims toe in een parallelle samenleving te wonen, en vraag je zelf om problemen’, luidde hun commentaar.

De Amerikanen waren heel wat leper dan wij. Dat bleek op twee momenten. In die Turkse moskee werden we vergast op een allerlieflijkst praatje over de vreedzaamheid van de islam. Reuel Marc Gerecht – die jarenlang voor de CIA in het Midden-Oosten werkte en het Arabisch goed kent – stelde toen maar de vraag wat het verzameld werk van Sayyid Qutb dan in de bibliotheek deed. Qutb was, zoals bekend, een van de grondleggers van de radicale, gewelddadige stroming binnen de Moslim Broederschap.

Na het bezoek aan die moskee gingen we naar het Hilton hotel aan de Coolsingel, waar we die avond zouden dineren. In de lobby van dat hotel kwamen we erachter dat in een belendend zaaltje een conferentie over ‘sociale integratie’ bezig was, en toen we daar eens een kijkje gingen nemen, ontwaarden we onder de deelnemers Tariq Ramadan.
Dat was een bijzonder moment. Kort daarvoor was Ramadan (1962) immers uitgenodigd hoogleraar te worden aan de universiteit van Notre Dame in de Verenigde Staten, maar een goed gecoördineerde actie, aangevoerd door Daniel Pipes, had dat voorkomen. Ramadan werd door de Amerikaanse autoriteiten als staatsgevaarlijk gezien, en kreeg geen visum.

En nu ze hem daar toch in levenden lijve troffen, wilden mijn Amerikaanse vrienden ook wel eens met hem in debat. En of ik dat even kon regelen. Ik ben toen op Ramadan afgestapt, en trof een charmante en beschaafde man, die al wel duidelijk vermoeid was na een dag congresseren, maar de uitnodiging toch aanvaardde. Er volgde een snelle herschikking van de tafels, en toen ontspon zich een van de meest levendige debatten die ik ooit heb meegemaakt.

Radek Sikorski, die kort daarna minister van Defensie in Polen werd, bedacht ter plekke de stelling waarover het debat zou gaan: ‘Een moslim kan beter in de Verenigde Staten leven dan in Europa of het Midden-Oosten’, en onder zijn leiding betraden Ramadan en Gerecht de verbale arena.

Ramadan erkende toen dat die stelling juist was, al was hij allerminst bereid het leven in de Verenigde Staten te idealiseren. Maar het werd pas echt spannend, toen Gerecht hem voorhield dat Ramadan zich vooral opwierp als verdediger van het maatschappelijke pluralisme omdat die ideologie ruimte en bescherming bood aan een autonome moslimcultuur waarin het leven volgens de regels van de shari’a kon worden georganiseerd. En alle pogingen van Ramadan om dat beeld te corrigeren, werden door mijn Amerikaanse vrienden bestreden met een verwijzing naar een inmiddels bekende truc uit de islamitische theologie: taqi’a, dat voorzichtigheid kan betekenen, maar tegelijkertijd toestaat dat je niet-moslims de halve waarheid vertelt, en je eigenlijke bedoelingen in esoterische beschouwingen verhult.

Ramadan stond toen nog aan de vooravond van de grote opgang die hij in Nederland zou gaan maken – nadat hij in Frankrijk en Engeland al een beroemde intellectueel was geworden. Hij aanvaardde in december 2006 een gasthoogleraarschap aan de Erasmus Universiteit in Rotterdam, en gaat nu ook een leerstoel Islam, gesponsord door de sultan van Oman, aan de universiteit van Leiden bekleden.

Die opgang is te danken aan zijn reputatie van een gematigde, modern denkende moslim die in Europa een brug kan slaan tussen de oorspronkelijke bevolking en de grote gemeenschappen van moslimimmigranten. Maar is dat ook zo?

Wie benieuwd is naar de eigenlijke opvattingen van Ramadan – en die opvattingen zijn van belang omdat hij in Europa een van de meest gelezen auteurs onder jonge moslims is en omdat hij die invloedrijke leerstoel in Leiden gaat bekleden – doet er goed aan een essay te lezen van de Amerikaanse journalist Paul Berman. Berman is geen neoconservatief (weest u gerust), maar een mainstream intellectueel, die vooral in het magazine van de New York Times publiceert en verbonden is aan New York University. Maar hij is tegelijkertijd niet iemand die zich wil laten inpakken door het ‘dubbele discours’ dan wel de ‘flexibele dialectiek’ – oftewel: de dubbele tong - waarvan Ramadan zich bedient. Hij schreef eerder dit jaar een lang essay van bijna 30.000 woorden in het tijdschrift The New Republic, dat nu in Nederlandse vertaling als apart boekje bij uitgeverij Meulenhoff is verschenen.

Berman maakt zich vooral druk over het portret dat onze landgenoot Ian Buruma (auteur ook van het pamflet Dood van een gezonde roker) van Ramadan heeft geschreven voor de New York Times, en waarin deze ‘progressieve’ intellectueel vaststelde: ‘We waren het over de meeste onderwerpen wel eens’. Voor Berman is zo’n conclusie onbegrijpelijk, en hij verbaast er zich over hoe ‘progressieve’ intellectuelen van het soort van Buruma bevangen zijn geraakt door een ‘reactionaire wending’ die hen iemand als Ramadan doen omarmen omdat hij zegt op te komen voor de onderdrukte immigranten terwijl hij een ideologie uitdraagt die die immigranten alleen maar gevangen houdt in de onvrijheid van de gemeenschappen waarvan zij deel uitmaken.

Zo legt Berman in alle rust uit dat Ramadan wel kan zeggen dat zijn Egyptische grootvader Hassan al-Banna (Ramadans vader was zijn schoonzoon) een voorstander was van een meerpartijenstelsel, maar dat hij daar in feite een bestuur door één nationale raad mee bedoelde, en dat dat geen probleem was omdat de islam ‘fundamenteel democratisch’ is. Ramadan mag dan wel zeggen dat ‘intellectuele twijfel’ niet alleen uit de Europese Verlichting voorkomt maar ook al in de islam bekend was, maar daarmee bedoelt hij dat twijfel alleen binnen de grenzen van de tawhid, de eenheid van God, mogelijk is, en dat een moslim dus eigenlijk niet kan twijfelen. Dat is een vast patroon in de uitlatingen van Ramadan: hij gebruikt westerse begrippen, maar ontdoet die van hun inhoud en vult ze met een islamitische betekenis. Omdat hij dat niet expliciteert maar esoterisch verhult, staan zijn gesprekspartners voortdurend op het verkeerde been.

Dan hebben we het nog niet eens over zijn goedkeuring van ‘antizionistisch’ geweld en zijn reactionaire opvattingen over vrouwenrechten. Onder zijn moderne retoriek komt dan ineens ‘de zevende eeuw’ tevoorschijn, stelt Berman vast. In een discussie met Nicolas Sarkozy zei Ramadan bijvoorbeeld dat hij de steniging van overspelige vrouwen niet wilde veroordelen; hij wilde die praktijk alleen tijdelijk opschorten om er binnen de moslimswereld eens over te gaan discussiëren. Dat vindt hij wel zo ‘progressief’. Waarop Sarkozy antwoordde: ‘Meneer Ramadan, als het conservatief is om geen vrouwen te willen stenigen, dan geef ik toe dat ik conservatief ben.’

Paul Berman roept op tot ‘culturele moed’ om de aanval op de vrijheid door mensen als Ramadan en zijn ‘progressieve’ omhelzers – die ‘liever de zevende eeuw dan Sarkozy’ hebben – af te slaan – hoe fascistisch mensen als Buruma het woord ‘moed’ ook vinden klinken. Het is de moed die mijn Amerikaanse neoconservatieve vrienden hebben opgebracht, maar die in Nederland nog niet tot een hoorbaar protest tegen Ramadans benoeming heeft geleid – een benoeming aan een universiteit die daarmee haar motto Libertatis praesidium (bolwerk van de vrijheid) verraadt.

Paul Berman
Wie is er bang voor Tariq Ramadan?
Uitgeverij Meulenhoff

2 comments:

uncle pete said...

Ik ben bang van Tariq Ramadan

Arie Brand said...

Correctie: de juiste datum van Robert's artikel is 5 september 2007.

Arie Brand