8.9.07

Interview met Frits van Oostrom: Op jacht naar de voorhoede

Prof. dr. Frits van Oostrom (1953) is president van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen en is als universiteitshoogleraar verbonden aan de Universiteit Utrecht. Hij schreef enkele bekende en meermaals bekroonde boeken over de geschiedenis van de Middelnederlandse letterkunde, waaronder Stemmen op schrift (Bert Bakker, 2006), het eerste deel van een nieuwe geschiedenis van de Nederlandse literatuur. Hij was voorzitter van de commissie die vorig jaar de Nederlandse canon opstelde.

"Groei, dat is een thema waar ik als man van slechts 1 meter 70 wel iets mee heb! Zoals bekend zijn de meeste dictators en massamoordenaars kleine mannen geweest. Gelukkig heeft mijn compensatie zich langs de weg van de intellectuele groei voltrokken, waarbij ik veel te danken heb aan het goede onderwijs dat ik heb genoten. Bovendien was mijn vader neerlandicus en een intellectueel begaafde man. Hij zat voor de VVD in de gemeenteraad van Leiderdorp, en hij was voorzitter van het bestuur van de openbare school – in een tijd dat Leiderdorp nog zeer confessioneel was, terwijl de VVD er nu de grootste partij is. Ik ben dus een zondagskind, met een talent op een zeer specifiek gebied, dat ik met veel volharding en discipline tot het uiterste heb willen benutten. Gelukkig heb ik kinderen, die mij voor een al te eenzijdige oriëntatie behoeden en daarmee balans en ook persoonlijke groei in mijn leven brengen! Maar ik ben geen voorbeeld van iemand uit een kansarm milieu die via het onderwijs de sociale ladder heeft kunnen opklimmen. Alhoewel het bieden van die mogelijkheid natuurlijk een van de meest positieve kanten van ons onderwijssysteem is.

Hoe beoordeelt u dat onderwijssysteem eigenlijk?

Laten we om te beginnen de goede kanten ervan waarderen. Het is heel erg Nederlands, en het past bij onze identiteit en geschiedenis, maar ook mensen van Amerikaanse topuniversiteiten – waar ik veel mee op heb – zien de positieve kanten van ons stelsel. En dan bedoel ik drie dingen. Ten eerste: ons onderwijs is laagdrempelig. Iedereen met vwo kan naar de universiteit. Ten tweede is ons onderwijs van een behoorlijk niveau. En ten derde zijn de kosten van ons onderwijs relatief gering. Maar al deze positieve kanten van ons systeem hebben ook hun schaduwzijden.

Laten we het rijtje langslopen. Wat is volgens u het nadeel van die laagdrempeligheid?

Ontzettend veel jonge mensen kunnen elk jaar aan een universiteit gaan studeren. De populatie aan de universiteiten is dus zeer divers: je hebt heel veel matige studenten en ook heel goede, briljante studenten. Selectie aan de poort is erg on-Nederlands, en dat heeft dus weinig kans van slagen, alhoewel we het best eens aan één universiteit zouden kunnen proberen. Maar we hebben nu voor al die studenten een en hetzelfde onderwijsaanbod, het one-size-fits-all-model. In dat zwembad moeten we de betere studenten niet eindeloos laten watertrappelen in afwachting van de meute. Ik ben dan ook erg voor de introductie van een honours-traject, een specifiek, hoger programma voor een selecte groep goede studenten, als integraal onderdeel van elke studierichting. Ook het student-assistentschap moeten we weer rehabiliteren. Als ik terugkijk, kan ik alleen maar vaststellen dat mijn eigen groei als academicus is begonnen toen ik een paar jaar assistent was van de Utrechtse mediëvist W.P. Gerritsen.

Uw tweede punt verrast me: dat u ons onderwijs van een ‘behoorlijk niveau’ noemt, terwijl u zelf hebt vastgesteld dat een tekort aan ontwikkeling ertoe heeft geleid dat we ‘heel weinig gevoel van kader hebben en wat dat betreft gedesoriënteerd in de wereld staan’.

Het probleem met het niveau van ons onderwijs is dat de scholing wel goed is maar dat we slecht zijn in de vorming. We leiden goede tandartsen, natuurkundigen en informatici op. Maar mede als gevolg van de massaliteit van het onderwijs – geen hoogleraar ontvangt thuis nog studenten op de thee – is de opleiding tot een academisch gevormd, algemeen ontwikkeld persoon ver achter gebleven. Hoe we dat moeten oplossen? Laten we eens goed kijken naar liberal arts- en Great Books-programma’s zoals Angelsaksische universiteiten die kennen. Iets in die geest kan best. We hebben ook het risico durven nemen door een paar mensen een canon van de Nederlandse geschiedenis te laten opstellen. Laten we daarom ook deze discussie aandurven en die gewoon met elkaar gaan voeren. Wat dat betreft zie ik graag wat meer ondernemersgeest in de universitaire wereld.

Wat hier ook een rol speelt, en dat is ook een zwakte van het systeem, is de te grote hoeveelheid schotten in het onderwijs. Ook dat is natuurlijk heel Nederlands: de verkavelde polder, met veel hekjes en schrikdraad. De specialisatie heeft daarmee microscopische proporties aangenomen, met als gevolg dat een student scheikunde niet snel colleges muziekgeschiedenis zal gaan volgen – en als hij daar al zin in heeft, wordt het vanuit het systeem sterk ontmoedigd.

En de kosten van ons systeem noemt u ‘relatief gering’?

Ja, het systeem is niet heel duur en dat is natuurlijk mooi. Maar tegelijkertijd is het systeem door allerlei bezuinigingsronden van de afgelopen jaren wel wat te goedkoop geworden. Politici ondertekenen wel allerlei mooie verklaringen, zoals die van Lissabon, maar ze stoppen hun geld niet waar hun mond zit. Er wordt heel veel geld rondgestrooid voor losse projecten. Ik zou zeggen: wees niet zo gericht op het snelle scoren, maar investeer structureel en fundamenteel in de basis van het onderwijs, ook al is dat politiek niet zo sexy.

Laat ik een voorbeeld geven. De verhouding staf-student was in Nederland vorig jaar 1:19. Dus voor elke groep van negentien studenten was er één docent. Dat wordt elk jaar met één slechter. De verhouding dit jaar is 1:20. En er zijn studierichtingen, zoals communicatiewetenschappen, waarin de verhouding 1:80 is. Dan krijg je dus als vanzelf niksige vakken. Laten we daarom investeren in meer en beter personeel aan onze universiteiten. Maar om de een of andere reden is het de universiteiten nog niet gelukt de politiek hiervan te overtuigen.

Welke veranderingen zou u nog meer willen zien?

Ik zou bepaalde vormen van dirigisme in het onderwijs graag doen afnemen. Ondernemers eisen altijd veel ruimte en vrijheid voor zichzelf op; laten ze dan niet boven het onderwijs gaan hangen met gezeur over het te grote aantal universiteiten of studierichtingen als kunstgeschiedenis. Wat de behoefte aan een bepaald soort studenten is, is moeilijk meetbaar. Dat hebben we gezien bij de tandartsenopleidingen – waarvan er in de jaren tachtig twee van de vijf werden opgeheven, waarna er snel weer één moest worden geopend omdat er te weinig tandartsen bij kwamen. Als iets nou meetbaar zou moeten zijn, dan is het de behoefte aan tandartsen. Maar zelfs dat bleek in de praktijk heel moeilijk, en dat geldt dan zeker voor vakken als klassieke talen en kunstgeschiedenis, waarvan de behoefte nog veel minder goed meetbaar is. Laten we afstappen van het planeconomische denken en hier de markt zijn werk laten doen, die de aanwezigheid van te veel kunsthistorici vanzelf afstraft.

Waar we ook slecht in zijn, is in het levenslang leren. We verspillen, hoe gek dat ook klinkt, ons onderwijs uitsluitend aan jonge mensen, die door de verkorting van de studieduur ook steeds jonger afstuderen – we jagen ze door het onderwijs heen alsof een studie niet meer is dan een kostenpost! – en die in de toekomst langer moeten gaan werken. Dat betekent dat zij tussen hun 23ste en 70ste jaar alleen maar zullen werken. Het moet veel normaler worden om regelmatig terug te keren naar het onderwijs. Laten we ons systeem dus opener maken, zowel tijdens de studie als daarna. Nu zitten er vooral bij avondcolleges veel ouderen, een tandarts bijvoorbeeld die Arabisch studeert, maar die mensen zitten daar uitsluitend voor de hobby.

Ziet u al een kentering naar de door u gewenste richting?

Laat ik die vraag met een anekdote beantwoorden. Halverwege de jaren tachtig was er een hoogleraar rechten, Schermers, die bij hem aan huis aan een select groepje studenten colleges gaf. Dat stuitte op wantrouwen, en al helemaal toen men erachter kwam dat de naam die de hoogleraar aan dit groepje gaf – Mordenate – ‘more than eight’ betekende. De bijeenkomsten waren dus alleen bedoeld voor studenten die gemiddeld hoger dan een acht scoorden! Destijds leidde dit bijna tot een berisping, nu zou men zeggen dat die man visionair is geweest.
We hebben nu zelfs een PvdA-minister van Onderwijs bij wie het woord ‘excellentie’ in de mond bestorven ligt. Sociaal gevoel is oké, maar we moeten ook beseffen dat we het moeten hebben van excellente studenten, en dat ons onderwijs er niet op ingericht mag zijn om die alleen maar een kopje kleiner te maken.

*) Dit interview verscheen eerder in Opinio.

No comments: