2.4.07

Schuilen in het volle licht

Recensie*) van: Christiaan Snouck Hurgronje, Mekka in the Latter Part of the 19th Century Brill. € 69,00/Mekka in de tweede helft van de negentiende eeuw, Atlas. € 39,90

In Leiden is een internationaal vermaarde uitgeverij gevestigd die sinds 1683 bestaat en een grote reputatie heeft gevestigd met geleerde publicaties over met name de klassieke oudheid en de islam. Van dit huis, E. J, Brill, is het standaardwerk The Encyclopedia of Islam een van de paradepaardjes. ‘Het Oostersch Antiquarium’ was de naam van het antiquariaat dat lang aan deze uitgeverij verbonden is geweest. Uitgeverij Brill, vanouds nauw gelieerd aan de universiteit, is het symbool van de traditie van kennis op het terrein van de klassieke en semitische talen en culturen zoals die eeuwenlang in Nederland heeft bestaan.

In een nieuwe reeks herdrukken van klassieke studies over de islam is bij Brill een heruitgave verschenen van het beroemde boek over de heilige stad Mekka van de fameuze oriëntalist Christiaan Snouck Hurgronje (1857-1936). Om precies te zijn: Snouck publiceerde in 1888-1889 een driedelig werk, in het Duits, waarvan het eerste deel de geschiedenis van Mekka beschreef, het tweede de situatie in Mekka zoals Snouck die eind negentiende eeuw aantrof, en het derde deel een keur aan contemporaine foto’s bood. De herdruk van Brill betreft de Engelse vertaling van het tweede deel die in 1931 verscheen en een kleine keuze uit de foto’s bevat. Tegelijkertijd is bij uitgeverij Atlas nu voor het eerst een Nederlandse vertaling verschenen van dat tweede deel, met alle foto’s van het oorspronkelijke derde deel en een lange inleiding van Snouck-kenner Jan Just Witkam. Het is een chique, gebonden uitgave geworden, ruim 600 pagina’s dik.

Snouck staat dezer dagen, 150 jaar na zijn geboorte, in de belangstelling. Behalve deze twee uitgaven van zijn boek over Mekka, zijn er ook twee tentoonstellingen, allebei in Leiden, waarbij die in de universiteitsbibliotheek over zijn leven gaat en die in het Rijksmuseum voor Volkenkunde de 156 voorwerpen laat zien die Snouck uit Mekka meenam.

Een (hernieuwde) kennismaking met Snouck via deze boeken en tentoonstellingen is een groot plezier. Hij was een kleurrijke figuur, zoon van een ondeugende dominee, student theologie die zijn studie inwisselde voor die van de semitische talen en al op 23-jarige leeftijd met de hoogste lof op de hadj (de bedevaart naar Mekka) promoveerde. Als een van de eersten kwam hij op het idee om de islam niet alleen vanuit boeken en oude handschriften te bestuderen, maar het dagelijks leven en de godsdienstige rituelen van moslims ter plaatse te gaan bekijken. Om dat leven beter te leren kennen reisde hij in 1884 naar Saoedi-Arabië, bekeerde er zich tot de islam, bewees dit door zich te laten besnijden, en was niet te beroerd om bij het betreden van de voor niet-gelovigen verboden stad zijn van de voorhuid ontdane lid te laten inspecteren. Hij nam de naam ‘Abd al-Ghaffār (dienaar van de vergevende God) aan, huwde een Ethiopische slavin, keek in Mekka goed om zich heen, maakte er als eerste Europeaan foto’s, en legde wat hij daar zag en hoorde vast in dat boek over Mekka. ‘Schuilend in het volle licht’, zoals hij zelf zei, kon hij ‘voortdurend zien zonder gezien te worden’.

Zijn grondige kennis van de islam en zijn perfecte beheersing van het Arabisch zorgde ervoor dat Snouck bij terugkeer in Nederland benoemd werd tot adviseur van de Nederlandse regering bij de pacificatie door Van Heutsz van Atjeh in Nederlands-Indië. Nadat hij die opdracht had vervuld trad hij (in 1906) aan als hoogleraar in Leiden.

Ondanks zijn bekering en nieuwe naam spreidde Snouck niet de eerbied ten toon die Allah, zo stel ik mij voor, gewoon is van de aan hem onderworpenen te eisen. In zijn proefschrift had hij al heel provocerend vastgesteld dat de rituelen van de pelgrims in Mekka een voortzetting waren van heidense, pre-islamitische gebruiken die Mohammed om puur opportunistische redenen in zijn nieuwe geloof/krijgsleer had geïncorporeerd. In Mekka beschreef hij religie als een sociaal fenomeen, en liet hij er geen onduidelijkheid over bestaan dat religie ten diepste, wat hem betreft, niet meer was dan handel – in geld, invloed en macht. Woekeraars, bedelaars en hoeren bepalen het straatbeeld van Mekka in Snoucks boek.

Tegelijkertijd was hij zich diep bewust van de gevaarlijke aspecten van het islamitisch geloof zodra dat politieke aspiraties kreeg. Zijn reis naar Mekka en zijn verblijf daar waren niet alleen bedoeld om een bijdrage aan de islamwetenschap te leveren. De financiële ondersteuning van zijn missie door de Nederlandse overheid had een politiek doel: Snouck moest uitvinden in hoeverre de politieke boodschap van de islam, en haar wereldwijde aspiraties, weerklank vond onder de djāwa, de kolonie in Mekka van pelgrims afkomstig uit delen van Nederlands-Indië. Door de kennis die hij hieromtrent opdeed, was hij in staat de opstand op Atjeh te zien als islamitisch geïnspireerd verzet en adviseerde hij daarom tot hardhandig militair ingrijpen, om de vrede daarna via een uitgekiende welvaartspolitiek te handhaven.

Zijn kennis van de islam heeft Snouck zijn opdrachtgevers niet alleen via talloze beleidsadviezen ten goede laten komen, maar ook via vier lezingen over Nederland en de islâm die hij in 1911 voor de ‘Nederlandsch-Indische bestuursacademie’ heeft gehouden. Daarin geeft hij het Nederlandse bestuur de raad om zich nooit te mengen in discussies over de islamitische dogmatiek of aan de uitoefening van islamitische rituelen restricties op te leggen. Maar wees altijd op je hoede voor de ideeën die in islamitische kringen circuleren, zo hield hij zijn gehoor voor, en bied de islam geen enkele gelegenheid haar ideeën naar het seculiere domein te verbreiden. Bestrijd de politieke islam, en zorg via het onderwijs voor een verwestersing van het denken, zodat de islam van binnenuit verandert.

Deze raad is vandaag misschien wel actueler dan destijds. Maar de publicaties van Snouck, die alles al wist, en de lange traditie van academische kennis en geleerde uitgeverijen die hier in Nederland vanaf de zeventiende eeuw heeft bestaan en in het werk van Snouck als het ware een hoogtepunt bereikte, hebben niet kunnen voorkomen dat we ons op 11 september 2001 hebben laten verrassen door de radicale islam – ondanks de waarschuwingen van Khomeini (in een brief aan Gorbatsjov uit 1989) en ondanks de jihad-verklaring van Osama bin-Laden uit de tweede helft van de jaren negentig.

Dit plaatst ons voor het raadsel van de vergetelheid: blijkbaar is het zo dat een beschaving kennis van en ervaring met een vijand kan hebben, maar die kennis en ervaringen weer kan vergeten. Misschien komt dat, in dit geval, omdat het Westen het in de twintigste eeuw te stellen heeft gehad met twee andere totalitaire ideologieën – nazisme en communisme – die alle aandacht opeisten. En toen ook die laatste was verslagen, geloofden we in de jaren negentig dat het begin van een eeuwige vrede was aangebroken, en beschouwden we het benoemen van de radicale islam als nieuwe vijand als doorzichtige pogingen van veiligheidsdiensten en –organisaties om hun bestaan en budgetten in stand te houden.

En wat ook een rol moet hebben gespeeld, is de verandering van de aard van het vak dat Snouck beoefende. Dat is inmiddels, dankzij Edward Saïd, weggezet als een discipline die westerse expansie en annexatie moest rechtvaardigen, die zich in dienst had gesteld van politieke manipulatie en slechts een vrucht was van verbeelding en daarom naar het rijk van de cultuur en de literatuur moest worden verbannen. De Leidse universiteitshistoricus Willem Otterspeer schreef onlangs dat met de vertaling van Snoucks boek over Mekka de Nederlandse literatuur er een meesterwerk bij heeft (de Volkskrant van 16 maart 2007).

Maar zolang we Snouck uitsluitend zo blijven lezen, en geen aandacht schenken aan zijn politieke adviezen, zullen we ons ongetwijfeld blijven laten verassen door de vijand die hij al doorzag.

*) Ook gepubliceerd in HP/De Tijd.

1 comment:

gerardus said...

mooie, bedachtzaam geformuleerde recensie van deze, inderdaad veel te late, Nederlandse uitgave van 'Mekka'. Jammer alleen van de conclusie.

Als je met kennis van de Nederlandse oorlogsmisdaden in Atjeh die toch minstens deels geinstigeerd zijn
geworden door Snouck durft te zeggen dat we 'dus' beter op onze hoede moeten zijn voor nota
bene de *slachtoffers* daarvan, dan geeft dat toch blijk van een oudkoloniale mentaliteit
die van rotting werkelijk 'zum kotzen' stinkt.